ECLI:NL:GHDHA:2013:4949

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
22-002664-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot afpersing met bedreiging en geweld in Spijkenisse

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van twee pogingen tot afpersing, waarbij hij in één geval het huis van het slachtoffer is binnengegaan en daarnaast drie medebewoners van een daklozenopvang heeft bedreigd. De verdachte is op 26 oktober 2011 in Spijkenisse aangehouden, ongeveer veertien minuten na de laatste poging tot afpersing. De aangevers hebben verklaard dat de dader hen heeft bedreigd met geweld en hen heeft gedwongen tot afgifte van geld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 694 dagen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had een strafblad en was eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de schade niet voldoende was aangetoond. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van tien maanden gevangenisstraf, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002664-12
Parketnummers: 10-741401-11 en 10-711061-09 (TUL)
Datum uitspraak: 13 november 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2012 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1986,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 tweede cumulatief/alternatief, 3, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering na voorwaardelijke veroordeling, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van het onder 1 en 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
A. hij op of omstreeks 26 oktober 2011 te Spijkenisse ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres] en/of (vervolgens) op de openbare weg, te weten de Vlinderveen, weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
B. om met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [benadeelde partij 1] te dwingen tot afgifte van geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij 1], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan verdachte, heeft gehandeld als volgt:
hij, verdachte,
- is de woning van die [benadeelde partij 1] binnen gegaan en/of binnen gedrongen en/of
- heeft zijn hand(en) in zijn in zijn jas(zak(ken)) gehouden en/of
- heeft (hierbij) de woorden "ik wil geld" en/of "ik ben pas uit de gevangenis" en/of "ik heb een pistool gekregen om bij jou thuis geld te komen halen" en/of "geef mij maar vast 40 euro" en/of "dat is niet genoeg, dan moet je maar gaan pinnen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/strekking, aan die [benadeelde partij 1] toegevoegd en/of
- heeft aldus gedaan alsof hij een (vuur)wapen bij zich had en/of
- heeft die [benadeelde partij 1] gedwongen mee te lopen naar, althans in de richting van, een pin/geldautomaat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
A. hij op of omstreeks 26 oktober 2011 te Spijkenisse ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening op de openbare weg, te weten de Vlinderveen, weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
B. om met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [benadeelde partij 2] te dwingen tot afgifte van geld en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij 2], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan verdachte, heeft gehandeld als volgt:
hij, verdachte,
- is dreigend naar die [benadeelde partij 2] toe gelopen en/of
- heeft zijn hand(en) in zijn jas(zak(ken)) gehouden en/of
- heeft (hierbij) de woorden "je maat is weggerend, ik krijg 180 euro van hem en dat ga jij nu pinnen" en/of "je gaat nu pinnen anders schiet ik je kapot" en/of "ik heb een pistool en ik schiet je kapot" aan die [benadeelde partij 2] toegevoegd en/of
- heeft aldus gedaan alsof hij een (vuur)wapen bij zich had,
- heeft die [benadeelde partij 2] een duw in de rug gegeven en/of
- heeft die [benadeelde partij 2] gedwongen mee te lopen naar, althans in de richting van, een pin/geldautomaat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 08 oktober 2011 te Spijkenisse [benadeelde partij 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je het nu niet gaat regelen dan ga je het slecht krijgen, dan pak ik je" en/of "ik ga je in de borst schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 08 oktober 2011 te Spijkenisse [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 4] dreigend bij de keel gepakt en/of tegen de keel geduwd en/of (vervolgens)(dreigend) de woorden toegevoegd :"vriend, dit moet je niet meer doen, anders maak je ik dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
hij op of omstreeks 08 oktober 2011 te Spijkenisse [benadeelde partij 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een fles voorgehouden en/of getoond en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik schiet je kapot, ik schiet je een kogel door je kop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tweede cumulatief/alternatief, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
A. hij op 26 oktober 2011 te Spijkenisse ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
B. om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld iemand, genaamd [benadeelde partij 1] te dwingen tot afgifte van geld toebehorende aan die [benadeelde partij 1], heeft gehandeld als volgt:
hij, verdachte,
- is de woning van die [benadeelde partij 1] binnengegaan en
- heeft zijn hand in zijn in zijn jas gehouden en
- heeft hierbij de woorde
n"ik ben pas uit de gevangenis" en "ik heb een pistool gekregen om bij jou thuis geld te komen halen" en "geef mij maar vast 40 euro" en "dat is niet genoeg, dan moet je maar gaan pinnen", aan die [benadeelde partij 1] toegevoegd en
- heeft aldus gedaan alsof hij een (vuur)wapen bij zich had en
- heeft die [benadeelde partij 1] gedwongen mee te lopen in de richting van een pin
-/geldautomaat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
A. hij op 26 oktober 2011 te Spijkenisse ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
B. om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld iemand, genaamd [benadeelde partij 2] te dwingen tot afgifte van geld toebehorende aan die [benadeelde partij 2 heeft gehandeld als volgt:
hij, verdachte,
- is dreigend naar die [benadeelde partij 2] toe gelopen en
- heeft zijn handen in zijn zak gehouden en
- heeft hierbij de woorden "je maat is weggerend, ik krijg 180 euro van hem en dat ga jij nu pinnen" en "je gaat nu pinnen anders schiet ik je kapot" en "ik heb een pistool en ik schiet je kapot" aan die [benadeelde partij 2] toegevoegd en
- heeft aldus gedaan alsof hij een (vuur)wapen bij zich had,
en
- heeft die [benadeelde partij 2] een duw in de rug gegeven en
- heeft die [benadeelde partij 2] gedwongen mee te lopen in de richting van een pin
-/geldautomaat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 08 oktober 2011 te Spijkenisse [benadeelde partij 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je het nu niet gaat regelen dan ga je het slecht krijgen, dan pak ik je" en "ik ga je in de borst schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 08 oktober 2011 te Spijkenisse [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 4] dreigend bij de keel gepakt en tegen de keel geduwd en dreigend de woorden toegevoegd: "vriend, dit moet je niet meer doen, anders maak je ik dood";
5.
hij op 08 oktober 2011 te Spijkenisse [benadeelde partij 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend deze de woorden toegevoegd: "Ik schiet je kapot, ik schiet je een kogel door je kop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – aan de hand van zijn pleitnota - betoogd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet (geheel) voldeed aan het door de aangevers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] opgegeven signalement van de man die hen heeft getracht te beroven. De verdachte droeg immers niet de door de aangevers opgegeven spijkerbroek en donkerkleurige pet, maar een zwarte Adidas-sportbroek met drie witte strepen en een witte pet. Over het al dan niet hebben van een (stoppel)baard is voorts door de aangevers verschillend verklaard.
Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte erop gewezen dat de aangever [benadeelde partij 1] de verdachte weliswaar had herkend als de dader, maar dat deze herkenning plaatsvond in het kader van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Volgens de raadsman is deze fotoconfrontatie als onbetrouwbaar te kwalificeren en kan deze niet bijdragen aan het bewijs.
Het hof overweegt als volgt en stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 oktober 2011 is gepoogd om de aangever [benadeelde partij 1] af te persen in en nabij diens woning aan het Vlinderveen te Spijkenisse. De dader heeft daarbij tegen de aangever [benadeelde partij 1] gezegd dat hij € 180,-- van hem moest hebben. Op enig moment heeft de aangever [benadeelde partij 1] weten te ontkomen. Ongeveer tien minuten daarna is getracht om de aangever [benadeelde partij 2] af te persen. Dit vond plaats nabij de woning van de aangever [benadeelde partij 1]. De aangever [benadeelde partij 2] is bevriend met de aangever [benadeelde partij 1] en wilde hem thuis bezoeken. De dader heeft tegen de aangever [benadeelde partij 2] gezegd: “Je maat is weggerend. Ik krijg € 180,-- van hem”.
Beide aangevers hebben een soortgelijk signalement opgegeven van de dader. Ieder voor zich hebben zij verklaard dat de dader een opvallend groen/wit Feyenoord T-shirt droeg met daarover een donkergekleurde (driekwart) jas en dat de dader een donkerkleurig petje op zijn hoofd had. Ook hebben beiden verklaard dat de adem van de dader naar alcohol rook.
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden staat naar ’s hofs oordeel buiten redelijke twijfel vast dat de dader van de pogingen tot afpersing van de aangever [benadeelde partij 1] en de aangever [benadeelde partij 2] dezelfde persoon is geweest.
Voorts blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de politieambtenaren Thiele en De Jong ongeveer veertien minuten nadat de poging tot afpersing van de aangever [benadeelde partij 2] had plaatsgevonden, een man zagen lopen op het Schouw te Spijkenisse. Het Schouw ligt op loopafstand van de woning van de aangever [benadeelde partij 1]. De man die op het Schouw liep, voldeed aan het opgegeven signalement, in die zin dat de man een zwarte leren jas aan had, een groen/wit Feyenoord T-shirt en een petje op zijn hoofd droeg. De man, naar later bleek de verdachte, is vervolgens aangehouden. Daarbij werd waargenomen dat de verdachte naar alcohol rook.
Resumerend komt het vorenstaande op het volgende neer:
  • de verdachte is ongeveer veertien minuten na de laatste poging tot afpersing van de aangever [benadeelde partij 2] aangehouden op het Schouw te Spijkenisse, welke straat op loopafstand ligt van de woning van de aangever [benadeelde partij 1];
  • het uiterlijk van de verdachte ten tijde van zijn aanhouding komt overeen met belangrijke en opvallende elementen uit het door de aangevers opgegeven signalement van de dader, namelijk het groen/witte Feyenoord T-shirt met daaroverheen een halflange/driekwartlange donkere jas en een petje op het hoofd;
  • de adem van de verdachte rook bij zijn aanhouding naar alcohol, hetgeen de aangevers eveneens hadden waargenomen bij de dader.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat:
  • er weinig mensen op straat waren op het moment dat de politieambtenaren op zoek gingen naar de dader van de pogingen tot afpersing;
  • de dader tegen de aangever [benadeelde partij 1] had verklaard dat hij pas net uit de gevangenis was, terwijl de verdachte op dat moment nog geen maand op vrije voeten was;
  • de aangever [benadeelde partij 1] de verdachte van een foto heeft herkend als de dader.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de pogingen tot afpersing van de aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
Tegenover de overeenkomst op belangrijke en opvallende punten tussen het door de aangevers opgegeven signalement van de dader en het uiterlijk van de verdachte ten tijde van zijn aanhouding acht het hof de door de raadsman naar voren gebrachte (mogelijke) verschillen daartussen van ondergeschikt belang. Bovendien volgt het hof de raadsman niet in zijn stelling dat de aangevers onderling tegenstrijdig verklaren op het punt van de baardgroei van de dader. Volgens de aangever [benadeelde partij 1] had de dader een stoppelbaard, terwijl hij volgens de aangever [benadeelde partij 2] “geen baard, snor of bril” droeg. Het hof acht aannemelijk dat dit verschil is terug te voeren op het feit dat de één onder “baard” een baard van enige lengte verstaat, terwijl de ander daar al van spreekt bij een baard van enige dagen. Hierbij betrekt het hof het gegeven dat op de ID-staat SKDB van de verdachte die zich in het dossier bevindt een kopie van de in oktober 2011 afgegeven identiteitskaart van de verdachte staat, waarop de verdachte te zien is met een zeer lichte baard.
Het hof overweegt tot slot het volgende. De in algemene termen geponeerde stelling van de raadsman dat een enkelvoudige fotoconfrontatie, zoals die met de aangever [benadeelde partij 1] is gehouden, niet kan bijdragen tot het bewijs, vindt geen steun in het recht. Ook aan herkenningen door middel van enkelvoudige fotoconfrontaties kan immers bewijskracht worden toegekend. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning door de aangever [benadeelde partij 1]. De omstandigheid dat de aangevers slechts in summiere mate opgave hebben gedaan van de gelaatskenmerken van de dader, doet niet af aan de waarde van die herkenning. De resultaten van de fotoconfrontatie kunnen mitsdien voor het bewijs worden gebezigd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:

poging tot afpersing, meermalen gepleegd.

Het onder 3, 4 en 5 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot afpersing, waarbij de verdachte in één geval het huis van het slachtoffer is binnengegaan. De delicten moeten voor de slachtoffers een zeer beangstigende ervaring zijn geweest en de ervaring leert dat slachtoffers nog lang met de psychische gevolgen hiervan kunnen kampen. Daarbij heeft de verdachte zich enkel laten leiden door zijn zucht naar geldelijk gewin.
Voorts heeft de verdachte drie medebewoners van een daklozenopvang bedreigd. Dergelijke feiten brengen doorgaans gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij de slachtoffers.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2013, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor afpersingen en bedreigingen. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een Pro Justitiarapportage d.d. 31 januari 2012. Daaruit blijkt dat de verdachte medewerking heeft geweigerd aan een psychologisch onderzoek. Tevens is omtrent de verdachte een reclasseringsadvies d.d. 17 februari 2012 uitgebracht, waaruit naar voren komt dat er een hoog recidiverisico is en dat de verdachte heeft laten weten niet te zullen meewerken aan reclasseringstoezicht. Geadviseerd wordt de verdachte in geval van bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Het hof constateert echter dat de termijn voor de berechting in hoger beroep met ongeveer anderhalve maand is overschreden en dat de termijn van inzending van de stukken van het geding na het instellen van het hoger beroep met bijna vier maanden is overschreden. Nu het hof de zaak niet binnen zestien maanden na het instellen van het hoger beroep afdoet, kan - wat betreft de totale duur van de behandeling in hoger beroep – worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het hof zal de overschrijding van deze termijnen verdisconteren in de strafmaat en in plaats van de hiervoor overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde tot een bedrag van € 527,--. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij niet aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde. Nu niet tevens immateriële schade is gevorderd brengt dit met zich dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Rotterdam van 19 augustus 2009 onder parketnummer 10-711061-09 is de verdachte – voor zover hier van belang – onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tweede cumulatief/alternatief, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 tweede cumulatief/alternatief, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
694 (zeshonderdvierentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot schadevergoeding af.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te Rotterdam van 19 augustus 2009, onder parketnummer 10-711061-09, te weten van:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. A. Kuijer, mr. H. van den Heuvel en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2013.