ECLI:NL:GHDHA:2013:4942

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
22-000778-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, met de tenlastelegging dat hij haar op meerdere momenten tussen 19 april 2011 en 10 september 2011 zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.

De aangeefster had op 20 september 2011 aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte, waarbij zij verklaarde dat zij op 19 april 2011 door hem met volle kracht op de grond was getrapt en dat hij haar met zijn vuisten had geslagen. De huisarts had een letselverklaring opgesteld, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet als steunbewijs kon dienen voor de stelling dat de verdachte de mishandeling had gepleegd. De verklaringen van de aangeefster en haar moeder waren niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen, omdat er geen zelfstandig waargenomen gebeurtenissen of sporen waren die de aangifte ondersteunden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de bewijsminima niet waren gehaald en heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht door te verklaren dat niet bewezen was dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde had begaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000778-13
Parketnummer: 11-860246-12
Datum uitspraak: 13 november 2013
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 19 april 2011 tot en met 10 september 2011, in ieder gaval op 19 april 2011 te Amsterdam en/of te Leerdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel althans enig lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een/de be(e)n(en) te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen (mede terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 19 april 2011 tot en met 10 september 2011, in ieder geval op 19 april 2011 te Amsterdam en/of te Leerdam, althans in Nederland, meermalen, in ieder geval eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam en/of een/de be(e)n(en) heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt (mede terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
[slachtoffer] heeft op 20 september 2011 aangifte gedaan van mishandeling door haar ex-vriend, de verdachte, gepleegd tussen 19 april 2011 en 10 september 2011. In haar aangifte heeft zij onder meer verklaard dat zij op 19 april 2011 in haar woning te Amsterdam aan de [adres] door de verdachte met volle kracht op de grond werd getrapt, dat zij riep “Hou op, hou op” en dat de verdachte met zijn vuisten met volle kracht op haar in bleef slaan en trappen. De volgende dag is de aangeefster naar haar werk gegaan. Zij liep mank en had een blauwe rechterkant. De aangeefster heeft haar leidinggevende verteld wat er was gebeurd, waarop deze laatste de moeder van de aangeefster heeft gebeld. De moeder van de aangeefster is direct naar haar toegekomen en zij zijn samen naar de huisarts gegaan.
De huisarts heeft een letselverklaring opgesteld. Deze letselverklaring d.d. 20 april 2011 bevindt zich in het dossier en geeft de navolgende omschrijving van het letsel: twee forse hematomen rechter laterale bovenarm resp. boven laterale rechterknie, een kleiner hematoom lateraal boven linkerknie, op de linkerwang een klein schaafwondje.
De moeder van de aangeefster is op 23 april 2012 telefonisch gehoord. Uit haar verklaring blijkt dat zij op een gegeven moment werd gebeld door de werkgever van haar dochter dat er iets mis was, direct met haar dochter naar de huisarts is gegaan en haar heeft gezegd te stoppen met de relatie.
Uit het vorenstaande blijkt dat de stelling dat de verdachte degene is geweest die de aangeefster op 19 april 2011 te Amsterdam heeft mishandeld, te herleiden is tot een en dezelfde bron, namelijk de verklaring van de aangeefster. Steunbewijs in de vorm van zelfstandig waargenomen gebeurtenissen of van sporen is niet voorhanden. De letselverklaring d.d. 20 april 2011 kan niet als steunbewijs worden aangemerkt, daar dit rapport slechts redengevend is voor de stelling dat de aangeefster letsel heeft bekomen, maar geen uitsluitsel geeft over de vraag of het letsel is veroorzaakt ten gevolge van een mishandeling door de verdachte.
Evenmin kan de verklaring van de moeder van de aangeefster als zodanig worden aangemerkt, nu haar verklaring op zichzelf beschouwd geen zelfstandige waarneming inhoudt van de mishandeling die op 19 april 2011 door de verdachte te Amsterdam zou zijn gepleegd. Tenslotte is ook het feit dat de verdachte in de ten laste gelegde periode in aanwezigheid van de aangeefster verkeerde, onvoldoende redengevend om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte geen vreemde was voor de aangeefster, doch - in de hoedanigheid van haar vriend - juist regelmatig in haar bijzijn verkeerde.
Op grond van de wettelijke bewijsminima is het vorenstaande onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, zodat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A. Kuijer, mr. H. van den Heuvel en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2013.