ECLI:NL:GHDHA:2013:4942
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- A. Kuijer
- H. van den Heuvel
- M.C.R. Derkx
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van mishandeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, met de tenlastelegging dat hij haar op meerdere momenten tussen 19 april 2011 en 10 september 2011 zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
De aangeefster had op 20 september 2011 aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte, waarbij zij verklaarde dat zij op 19 april 2011 door hem met volle kracht op de grond was getrapt en dat hij haar met zijn vuisten had geslagen. De huisarts had een letselverklaring opgesteld, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet als steunbewijs kon dienen voor de stelling dat de verdachte de mishandeling had gepleegd. De verklaringen van de aangeefster en haar moeder waren niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen, omdat er geen zelfstandig waargenomen gebeurtenissen of sporen waren die de aangifte ondersteunden.
Het hof heeft geconcludeerd dat de bewijsminima niet waren gehaald en heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht door te verklaren dat niet bewezen was dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde had begaan.