ECLI:NL:GHDHA:2013:4934

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
22-001208-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige straatroof met geweld en bedreiging door verdachte en medeverdachten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd in Jeugdinrichting De Rentray te Lelystad, is samen met twee anderen schuldig bevonden aan een meervoudige straatroof. De feiten vonden plaats op 12 september 2012 te Capelle aan den IJssel, waar de verdachte en zijn medeverdachten twee mobiele telefoons en een portemonnee met inhoud hebben weggenomen van de slachtoffers. Dit gebeurde met geweld en bedreiging, waarbij de slachtoffers zijn bedreigd met woorden en fysiek geweld hebben ondervonden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 460 dagen en gelast dat hij in een inrichting voor jeugdigen wordt geplaatst, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de strafmaat. De verdachte heeft blijk gegeven van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en heeft geen respect getoond voor andermans eigendommen. De psychologische rapportages hebben aangetoond dat de verdachte lijdt aan een gedragsstoornis en zwakbegaafdheid, wat heeft geleid tot de beslissing om hem onder het jeugdstrafrecht te berechten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte in een inrichting voor jeugdigen te plaatsen, toegewezen en de bijzondere voorwaarden voor de behandeling en begeleiding van de verdachte vastgesteld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001208-13
Parketnummers: 10-660400-12, 10-661149-11 (tul) en
10-731010-12 (tul)
Datum uitspraak: 11 oktober 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2013 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
thans gedetineerd in Jeugdinrichting De Rentray te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 15 mei 2013, 5 juli 2013 en 27 september 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ingevolge artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht overeenkomstig het jeugdstrafrecht berecht. Ter zake van het ten laste gelegde is toen aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging van de bij vonnissen van 16 april 2012 onder de parketnummers 10-661149-11 en 10-731010-12 voorwaardelijk opgelegde straffen zijn afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2012 te Capelle aan den IJssel, op of aan de openbare weg, te weten de Wiekslag, althans een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons (merk Blackberry en/of HTC) en/of een portemonnee (inhoudende een ID-kaart op naam van
[benadeelde partij 1] en/of geld en/of een bankpas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of
- ( daarbij)fouilleren, althans aftasten en/of doorzoeken van de zakken, althans de kleding van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of
- ( met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1] en/of
- op de grond gooien/duwen, althans naar de grond werken van die [benadeelde partij 1] en/of
- ( met kracht) schoppen en/of trappen op/tegen de nek en/of het hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of
- wegnemen van voornoemde telefoons in/uit de zakken en/of handen van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
- ( daarbij) dreigend aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] toevoegen van de woorden:"Hebben jullie Black Berry's" en/of "Schop hem, schop hem hard" en/of "Als je niet loslaat, dan gaan we harder schoppen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2012 te Capelle aan den IJssel, op of aan de openbare weg, te weten de Wiekslag, althans een openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons (merk Blackberry en HTC) en een portemonnee (inhoudende een ID-kaart op naam van
[benadeelde partij 1] en geld), toebehorende aan
[benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- zich opdringen aan die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en
- daarbij fouilleren, althans aftasten en doorzoeken van de zakken, althans de kleding van die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en
- slaanop het lichaam van die [benadeelde partij 1] en
- op de grond gooien/duwen, althans naar de grond werken van die [benadeelde partij 1] en
- schoppenop/tegen de nek en het hoofd van die [benadeelde partij 1] en
- wegnemen van voornoemde telefoons uit de zak en/of hand van die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en
- daarbij dreigend aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] toevoegen van de woorden:"Hebben jullie Black Berry's" en "Als je niet loslaat, dan gaan we harder schoppen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw kan slechts wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opdringen en fouilleren. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de overige ten laste gelegde handelingen (waaronder het schoppen) heeft verricht, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Op basis het dossier en het verhandelde ter terechtzit-ting acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat ten aanzien van het ten laste gelegde sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de twee medeverdachten. Gelet hierop kunnen alle ten laste gelegde handelingen bewezen worden verklaard, ongeacht de vraag of de verdachte die handelingen allemaal zelf heeft verricht. Overigens kan naar het oordeel van het hof op basis van de verklaringen van de aangevers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1], bezien in samenhang met de verklaring van de medeverdachte Latuheru, worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die de aangever [benadeelde partij 1] heeft geschopt. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat het bij [benadeelde partij 1] geconstateerde letsel kan passen bij het schoppen tegen het hoofd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het ten laste gelegde de onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal worden opgelegd.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een meervoudige straatroof. Daarbij hebben zij de slachtoffers twee mobiele telefoons en een portemonnee met inhoud afhandig gemaakt. Om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken zijn er bedreigende woorden geuit en is er geweld gebruikt. Jegens één van de slachtoffers is zeer fors geweld gebruikt; hij is onder andere tegen het hoofd geschopt terwijl hij op de grond lag.
Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar tevens blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Hij heeft zich kennelijk uitsluitend laten leiden door eigen geldelijk gewin. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
In het nadeel van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 september 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de navolgende rapportages:
  • een Pro Justitia rapportage d.d. 26 november 2012, opgemaakt en ondertekend door D. Breuker, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog;
  • een Pro Justitia rapportage d.d. 29 november 2012, opgemaakt en ondertekend door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater;
- een aanvullende Pro Justitia rapportage d.d.
28 augustus 2013, opgemaakt en ondertekend door
dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater;
- een aanvullende Pro Justitia rapportage d.d.
2 september 2013, opgemaakt en ondertekend door
D. Breuker, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog;
  • een reclasseringsadvies d.d. 28 november 2012, opgemaakt en ondertekend door K. Laattar, reclasseringswerker, en S.M. Zorg, leidinggevende;
  • een reclasseringsadvies d.d. 25 september 2013, opgemaakt en ondertekend door K. Laattar, reclasseringswerker, en S.M. Zorg, leidinggevende;
  • de terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2013 afgelegde verklaring van K. Laattar.
Uit de eerstgenoemde rapportage van de psycholoog Breuker blijkt dat bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan worden vastgesteld in de zin van een ernstige gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Voorts is bij de verdachte sprake van cannabisafhankelijkheid. Vanuit de meervoudige problematiek is bij de verdachte sprake van een gestoorde gewetensfunctie, empatische tekorten, impulsiviteit en agressieregulatie problemen. Het frustratietolerantieniveau van de verdachte is zeer laag. De kans op geweldsrecidive wordt ingeschat als hoog. Gezien de ontwikkelingsachterstand van de verdachte vanwege zijn verstandelijke beperking en forse gedragsproblematiek wordt het volgens Breuker wenselijk geacht dat de verdachte zal worden berecht overeenkomstig het jeugdstrafrecht.
Bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde wordt door Breuker geadviseerd om aan de verdachte geheel voorwaardelijk de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen, waarin hij een gesloten behandeling kan krijgen totdat de problematiek onder controle is en hij kan worden doorgeplaatst naar bijvoorbeeld een fasehuis om verder te leren een zelfstandig leven op te bouwen. Gelet op het feit dat de verdachte bezwaren heeft tegen het ondergaan van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, wordt verwacht dat hij zal meewerken aan de behandeling in het kader van een voorwaarde-lijke PIJ-maatregel. Breuker geeft aan dat de verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel sneller kans maakt op doorplaatsing naar een minder gesloten behandelsetting, dat beter aansluit bij zijn problematiek, omdat zijn behandelbaarheid in geslotenheid grenzen kent en er dan meer resultaat te behalen valt in een half/open behandelsetting.
De psychiater Kaiser komt in de rapportage van 29 november 2012 tot een soortgelijke conclusie. Vastgesteld wordt dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een gedragsstoornis en cannabisgebruik en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling, antisociaal. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog. Kaiser adviseert eveneens om de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten. De verstandelijke beperking van de verdachte betekent een onrijpheid in de ontwikkeling en dusdanige beperkingen sociaal emotioneel, cognitief en in het leerproces dat hij vergelijkbaar is met een jonge puber zonder structuur en vermogen tot grenzen stellen.
Bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde adviseert Kaiser om de verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel te plaatsen in een klinische forensische instelling met een specifieke afdeling voor licht verstandelijk gehandicapten (LVG). Vanuit de klinische setting kan dan worden toegewerkt naar een fasehuis en naar verdere resocialisatie met inbedding in een goed zorgnetwerk. Kaiser acht het opleggen van de PIJ-maatregel in de voorwaardelijke vorm haalbaar, nu de verdachte wil meewerken.
In de aanvullende rapportages van 28 augustus 2013 en 2 september 2013 handhaven Kaiser en Breuker het eerder door hen gegeven advies om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Kaiser wijzigt haar advies in die zin, dat – gelet op het gedrag van de verdachte in De Rentray – opname in een instelling voor Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapten (hierna: SGLVG-instelling) als bijzondere voorwaarde waarschijnlijk meer aangewezen is dan opname in een LVG-instelling. Kaiser acht een gedragsbeïnvloedende maatregel onvoldoende omdat deze te kort kan duren ten opzichte van de langdurige behandeling en begeleiding en intensieve klinische zorg die de verdachte nodig heeft.
Breuker concludeert dat de verdachte dagelijkse sturing en structuur behoeft om stabiel te kunnen blijven functioneren en om niet te vervallen in verkeerde gedragskeuzes. Deze afhankelijkheid is inherent aan zijn verstandelijke beperking en gedragsproblematiek. Een behandeling in een SGLVG-instelling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt door Breuker het meest passend geacht bij de aard en de ernst van de problematiek en bij het inperken op de langere termijn van de kans op recidive. Binnen een SGLVG-instelling zijn voorhanden, waardoor de verdachte in eerste instantie in een gesloten behandelsetting kan worden geplaatst om vervolgens binnen die instelling stappen te maken naar meer ruimte en vrijheid. In een SGLVG-instelling heeft men voldoende kennis en ervaring om de problematiek van de verdachte goed aan te kunnen. Er zijn in een dergelijke instelling meer bij de problematiek passende trainingen en therapieën voorhanden dan in een PIJ-inrichting, waardoor wordt verwacht dat de verdachte meer en sneller stappen vooruit zal kunnen maken, mede waardoor de kans op recidive ook kan worden ingeperkt.
De reclassering heeft zich in beide rapportages aangesloten bij de door de deskundigen gegeven adviezen tot oplegging aan de verdachte van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. In de rapportage van
25 september 2013 wordt geadviseerd om aan de voorwaardelijke maatregel de bijzondere voorwaarde van opname in een SGLVG-inrichting te verbinden. In overleg met Breuker en Kaiser is besloten dat een De Borg instelling een geschikte instelling is. De omgeving van Rotterdam is de De Borg actief onder de naam Ipse de Bruggen. De aanmelding van de verdachte is door de reclassering met het hoofd van het klinisch behandelcentrum besproken. Laatstgenoemde heeft aangegeven dat de verdachte met zijn problematiek bij de instelling kan worden aangemeld, dat er nog enkele plaatsen beschikbaar zijn en dat de verdachte – indien daartoe op basis van het intake gesprek wordt besloten – op korte termijn kan worden geplaatst.
Naast het opleggen van voornoemde bijzondere voorwaarde wordt door de reclassering geadviseerd tot het opleggen van een meldingsgebod als bijzondere voorwaarde. Tevens wordt geadviseerd om naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel een gevangenisstraf (het hof begrijpt: jeugddetentie) op te leggen. Het advies is met de verdachte besproken. De verdachte heeft bezwaren tegen een klinische setting, maar als het niet anders kan dan werkt hij mee.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de reclasseringswerker [reclasseringswerker] gehoord. Zij heeft aldaar verklaard dat het hierboven weergegeven advies door de reclassering wordt gehandhaafd. Zij acht het reëel dat in een termijn van twee jaren (de maximale proeftijd die aan de voorwaardelijke maatregel kan worden verbonden) kan worden bereikt dat de verdachte zal kunnen deelnemen aan een vorm van begeleid wonen. Een precieze datum waarop de verdachte bij Ipse de Bruggen terecht zou kunnen kon mevrouw [reclasseringswerker] niet noemen. Toen zij het hoofd van het klinisch behandelcentrum sprak waren er nog zes plaatsen beschikbaar. Het was niet duidelijk hoe snel die plekken bezet zouden raken.
Gelet op hetgeen de deskundigen over de persoon van de verdachte hebben opgemerkt zal het hof de verdachte ingevolge artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht overeenkomstig het jeugdstrafrecht berechten.
Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de verdachte en de beveiliging van de maatschappij dat de verdachte de behandeling en begeleiding krijgt die hij nodig heeft. Gelet op de inhoud van de hierboven besproken rapportages is het hof – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel dient te worden opgelegd en dat die behandeling en begeleiding in het kader daarvan dient plaats te vinden.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel, zoals weergegeven in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is – gelet op de bewezenverklaring en de beschouwingen, conclusies en adviezen van de deskundigen – voldaan. Het hof overweegt (in verband met artikel 77t, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht) voorts nog dat de maatregel voorwaardelijk wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de ontastbaarheid van het lichaam van personen.
Aan de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal het hof de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden verbinden. Omdat het hof er op grond van al het vorenstaande van uitgaat dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de ontastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, ziet het hof aanleiding om op de voet van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid van die bijzondere voorwaarden te bevelen.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en het feit dat het hof het onwenselijk acht dat de verdachte de tijd tussen de datum van deze uitspraak en de datum waarop hij in een inrichting kan worden geplaatst in vrijheid zal doorbrengen, zal het hof naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 460 dagen opleggen. De duur van deze jeugddetentie heeft het hof mede bepaald naar aanleiding van de door de reclassering verschafte informatie omtrent de duur van de termijn waarop de verdachte zou kunnen worden geplaatst bij Ipse de Bruggen. Op basis van deze informatie gaat het hof er van uit dat die plaatsing voor het einde van het jaar 2013 kan worden gerealiseerd. Indien blijkt dat de verdachte kan worden geplaatst op een tijdstip dat eerder is gelegen dan de datum waarop voornoemde jeugddetentie eindigt, zal het hof – nadat de stichting Reclassering Nederland de griffier van het hof daaromtrent heeft geïnformeerd – op basis van artikel 77j, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht beslissen dat de verdachte met ingang van de plaatsingsdatum voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld. Aan die voorwaardelijke invrijheidsstelling zal het hof dan dezelfde bijzondere voorwaarden en proeftijd verbinden als die zullen worden verbonden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Bij vonnissen van respectievelijk de kinderrechter en de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 april 2012 onder de parketnummers 10-661149-11 en 10-731010-12 is de verdachte – voor zover hier van belang – tweemaal veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van
14
dagen, met het bevel dat die jeugddetenties niet ten uitvoer zullen worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vorderingen van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straffen, gevorderd dat die vorderingen worden afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde in beide zaken niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijden nog niet waren verstreken. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging worden gelast van beide voorwaardelijk opgelegde straffen. Gelet op de straf en maatregel die aan de verdachte zullen worden opgelegd acht het hof dit echter niet opportuun. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
460 (vierhonderdzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast voorts de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identificatiebewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel na te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- dat de verdachte zich zal aanmelden bij Ipse de Bruggen of een soortgelijke De Borg inrichting of SGLVG-inrichting teneinde zich aldaar te laten behandelen gedurende de proeftijd;
- dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de inrichting/behandelaar zullen worden gegeven;
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht;
- dat de verdachte in het kader van het reclasserings-toezicht zal meewerken aan begeleid wonen indien voornoemde behandeling vóór het verstrijken van de proeftijd is voltooid.
Geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 77aa juncto 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en de op grond van artikel 77aa juncto 14d van het Wetboek van Strafrecht te verlenen hulp en steun
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat het hof, zodra is gebleken dat de verdachte na een intake-gesprek bij Ipse de Bruggen of een soortgelijke De Borg inrichting of SGLVG-inrichting is geaccepteerd en bekend is met ingang van welke datum hij kan worden opgenomen en nadat de stichting Reclassering Nederland de griffier van het hof daaromtrent heeft bericht, de verdachte middels een nog te nemen beslissing
voorwaardelijk in vrijheid zal stellenmet ingang van die opnamedatum, onder dezelfde bijzondere voorwaarden als voornoemd en met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Wijst afde
vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam van 13 december 2012, strekkende tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 april 2012, parketnummer 10-661149-11, voorwaardelijk opgelegde
14
dagen jeugddetentie..
Wijst afde
vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam van 13 december 2012, strekkende tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 april 2012, parketnummer 10-731010-12, voorwaardelijk opgelegde
14
dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels, mr. A.J.M. Kaptein en mr. T.L. Tan, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 oktober 2013.
Mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit arrest te ondertekenen.