In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1979 op de Nederlandse Antillen, was eerder veroordeeld voor een poging tot inbraak in een woning in 's-Gravenhage, gepleegd tussen 30 en 31 december 2011. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen of alleen proberen in te breken in een woning, waarbij hij de toegang tot de woning wilde verschaffen door middel van braak. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van dit vonnis en handhaving van de straf.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 oktober 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte rechtmatig was aangehouden op verdenking van diefstal in vereniging door middel van braak, na een melding van een inbraak. Bij de aanhouding werden bij de verdachte een mes, een schroevendraaier en handschoenen aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot inbraak, en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.
Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft in aanmerking genomen dat de verdachte eerder was veroordeeld voor strafbare feiten en dat zijn handelen gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.