ECLI:NL:GHDHA:2013:4931

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
200.126.850-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van Leuven
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de man in hoger beroep afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige door de man. De man had in eerste aanleg verzocht om de erkenning van de minderjarige te vernietigen, maar dit verzoek was door de rechtbank Rotterdam afgewezen. De man stelde dat hij onder dwang en bedrog van de moeder de erkenning had gedaan, omdat zij hem had doen geloven dat zij levensbedreigend ziek was en dat de minderjarige geen vader zou hebben als zij zou komen te overlijden. De moeder daarentegen betwistte deze claims en stelde dat de man altijd op de hoogte was geweest van het feit dat hij niet de biologische vader was van de minderjarige. De bijzondere curator, die was aangesteld om de belangen van de minderjarige te behartigen, steunde het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen grond was voor vernietiging. Het hof concludeerde dat de man niet gedwaald had, omdat hij altijd op de hoogte was geweest van zijn niet-biologische vaderschap. De stelling van de man dat hij onder druk van de moeder de erkenning had gedaan, werd door het hof niet geloofd, aangezien de moeder deze beschuldigingen gemotiveerd had bestreden. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.126.850/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-2436
Zaaknummer rechtbank : 404993
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg;
2.
mr. T.R. Hüpscher,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 7 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 februari 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 10 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • op 15 mei 2013 een faxbericht van diezelfde datum;
  • op 30 mei 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de bijzondere curator:
- op 19 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum.
De zaak is op 9 oktober 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de man;
  • de advocaat van de moeder;
  • de bijzondere curator.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de man - strekkende tot vernietiging van de erkenning van de na te noemen minderjarige - afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de vernietiging van de op 24 februari 2011 door de man gedane erkenning van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
2.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest (het hof begrijpt: bij beschikking), het oorspronkelijke verzoek van de man toe te wijzen.
3.
De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen, zulks met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.
De man voert het volgende aan. Bij de erkenning van de minderjarige door de man is sprake geweest van bedrog door de vrouw. De man heeft gedwaald bij de erkenning. Partijen hebben in 2010 en 2011 een affectieve relatie gehad. De moeder liet zich ten tijde van de relatie emotioneel uit over het feit dat de minderjarige geen vader zou hebben indien de vrouw zou komen te overlijden. De moeder beweerde een levensbedreigende ziekte te hebben. De man had in die tijd een burn-out en is derhalve op emotionele wijze tot erkenning gedwongen. De moeder had met de erkenning het oogmerk een onderhoudsplicht van de man jegens de minderjarige te laten ontstaan. De erkenning is in strijd met het belang van de minderjarige.
5.
De moeder verweert zich daartegen als volgt. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zouden een gezin met elkaar gaan vormen. De man was zeer betrokken bij de minderjarige en wilde graag de minderjarige erkennen om een vader voor hem te kunnen zijn. De man heeft zelfs een schriftelijke falsificatie rond het biologisch vaderschap opgemaakt om zijn familie ervan te overtuigen dat hij de verwekker was van de minderjarige. De moeder heeft de man nimmer onder valse voorwendselen de minderjarige willen laten erkennen en betwist te hebben aangegeven dat zij levensbedreigend ziek was. De relatie van partijen is geëindigd op het moment dat de moeder ontdekte dat de man verschillende partners had. De moeder stelt dat niet wordt voldaan aan de wettelijke gronden om de erkenning te vernietigen. Bovendien staat de erkenning ergens voor en dient de man zijn verantwoordelijkheid hierin te nemen. Zodra de minderjarige 18 jaar is, kan hij zelf de keuze maken of de erkenning al dan niet in stand dient te blijven.
6.
De bijzondere curator stelt vast dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is en stelt dat slechts korte tijd sprake zou kunnen zijn geweest van family life. Het is de bedoeling van de wetgever dat het juridisch ouderschap zoveel mogelijk overeenkomt met de biologische afstamming. De bijzondere curator acht het in het belang van de minderjarige dat de erkenning door de man wordt vernietigd.
7.
Het hof overweegt als volgt. Een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen.
8.
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt dat de man altijd bekend is geweest met het feit dat hij niet de verwekker van de minderjarige is. Daarover kan de man niet gedwaald hebben. Ter zake van het beroep op bedrog stelt het hof vast dat de door de man gestelde feiten en omstandigheden door de moeder gemotiveerd zijn bestreden, zodat die feiten en omstandigheden niet zijn komen vast te staan. Grief 1 faalt derhalve.
9.
Grief 2 kan evenmin tot vernietiging leiden: vaststaat dat de bijzondere curator zelfstandig geen verzoek tot vernietiging van de erkenning heeft ingediend. Anders dan de bijzondere curator is het hof van oordeel dat niet zonder meer gesteld kan worden dat vernietiging van de erkenning in het belang van de minderjarige is, enkel omdat het juridische ouderschap niet overeenkomt met het biologische.
10.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Burgerhart, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2013.