ECLI:NL:GHDHA:2013:4909

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
3 januari 2014
Zaaknummer
BK-13-00167
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van belastbaar inkomen en boetebeschikking in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de vraag centraal staat of het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2007 correct is vastgesteld door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een ambtshalve vastgesteld inkomen van € 31.212, wat na bezwaar werd verlaagd tot € 16.887. Tevens was er een verzuimboete opgelegd van € 1.134, die later werd verlaagd tot € 984. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de aanslag en heffingsrente, maar gegrond voor de boete, die werd verminderd tot € 794.

In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aftrek van hypotheekrente en de kosten van een dieet op doktersvoorschrift. De Inspecteur heeft echter gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten rechtmatig zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is belanghebbende niet verschenen, maar de uitnodiging tot de zitting was op regelmatige wijze verzonden.

Het Gerechtshof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. Belanghebbende heeft geen nieuw bewijs aangeleverd dat haar standpunt ondersteunt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en handhaaft de aanslag en de verzuimboete. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/00167

Uitspraak d.d. 20 december 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank
’s-Gravenhage (thans rechtbank Den Haag) van 27 november 2012, nummer AWB 12/4110, betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde aanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.212. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft de Inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 1.134 opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 973.
1.2. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.887 en de verzuimboete verlaagd tot € 984.
1.3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de aanslag en op de beschikking heffingsrente, het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de boete, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover betrekking hebbend op de boete, de boete verminderd tot een bedrag van € 794, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 42 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is in hoger beroep een griffierecht geheven van in totaal € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 december 2013, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende is niet verschenen. Zij is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 november 2013 op het adres [adres], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de internetsite van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 15 november 2013 aan [X] uitgereikt. Het Hof leidt hieruit af dat toezending van de uitnodiging op regelmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat de uitnodiging belanghebbende heeft bereikt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1. Belanghebbende heeft, ook nadat zij daartoe was gemaand, voor het jaar 2007 geen aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ingediend. Met dagtekening 10 maart 2010 is aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd waarbij de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning ambtshalve heeft geschat. Tegelijk met de aanslag is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 1.134.
3.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en op 7 juli 2010 een aangiftebiljet ingeleverd.
3.3. De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende:
a. a) De hypotheekrente van de eigen woning heeft de Inspecteur nader vastgesteld op € 10.010. Het eigenwoningforfait heeft hij gesteld op € 1.215. De negatieve inkomsten uit eigen woning bedragen € 8.795 (volgens de aangifte € 9.145).
Belanghebbende heeft verklaard dat zij maandelijks € 834,17 aan hypotheekrente betaalt. De Inspecteur heeft geen rekening gehouden met betaalde rente voor zover dit betreft rente op een doorlopend krediet bij VISA. Ten opzichte van het bedrag van het alsnog ingediende aangiftebiljet heeft hij daarom € 350 gecorrigeerd.
b) Belanghebbende heeft geen dieetbevestiging overgelegd van de huisarts waaruit blijkt dat zij op medisch voorschrift een natriumbeperkt dieet volgt. De Inspecteur heeft daarom geen rekening gehouden met de voorgestane aftrek van € 420. De drempel voor de buitengewone uitgaven is met 11,5% van € 350, ofwel € 40 omhoog gegaan. De verhoging van de specifieke uitgaven is met € 113% van € 420 ofwel € 474, omlaaggegaan.
Dit heeft geleid tot de volgende correcties op het door belanghebbende in het aangiftebiljet vermelde inkomen:
Aangegeven verzamelinkomen
€ 15.603
Bij: correctie minder aftrek inkomsten uit eigen woning
- 350
Bij: correctie minder aftrek buitengewone uitgaven (€ 420 + € 474 + € 40)
- 934
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 16.887
De boete heeft de Inspecteur verlaagd tot € 984.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of het belastbare inkomen uit werk en woning tot het juist bedrag is vastgesteld. Tevens is in geschil het opleggen en de hoogte van de boetebeschikking.
4.2. Belanghebbende stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de aftrek van rente op een doorlopend krediet bij VISA, welk krediet is aangegaan in verband met haar eigen woning en aftrek van de kosten van een op doktersvoorschrift gevolgd dieet in verband met hypertensie. De aanslag dient derhalve, conform de alsnog ingediende aangifte, te worden verminderd tot een bedrag van € 15.603. Voorts heeft de Inspecteur door zijn gebrek aan medewerking de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Verder stelt belanghebbende dat zij de afgelopen vijf jaren niet in verzuim is geweest en dat zij het niet eens is met de het resterende boetebedrag van € 794.
4.3. De Inspecteur stelt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning in de uitspraak op bezwaar op het juiste bedrag is vastgesteld, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het doorlopend krediet bij VISA is aangewend ten behoeve van de eigen woning. Verder heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij op doktersvoorschrift een dieet in verband met hypertensie volgt. Voorts stelt de Inspecteur dat, nu sprake is van een vierde verzuim, de verzuimboete terecht is verlaagd tot € 794.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken en hetgeen en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling hebben.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.603 en tot vernietiging althans vermindering van de boetebeschikking.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep nog van belang - het volgende geoordeeld, waarbij de rechtbank belanghebbende als ”eiseres” en de Inspecteur als ”verweerder” heeft aangeduid:
”5. Het is aan eiseres, die immers een hogere aftrek claimt, om aannemelijk te maken dat zij in 2007 een hoger bedrag heeft betaald aan renten van schulden en kosten van geldleningen aangegaan voor verwerving, dan wel onderhoud en/of verbetering van de eigen woning. Naar het oordeel van de rechtbank (zie ook haar uitspraak van 23 februari 2011, AWB 10/2430) is eiseres daarin niet geslaagd. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning slechts in aanmerking genomen voor zover de kosten met schriftelijke bescheiden zijn te staven. Eiseres heeft geen enkel schriftelijk bewijs van onderhoud en/of verbetering van de eigen woning overgelegd.
6.
Ook is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op een hogere aftrekpost aan buitengewone uitgaven, in verband met het op doktersvoorschrift volgen van een dieet in verband met hypertensie. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, letter c van de Wet IB 2001 worden als uitgaven wegens ziekte aangemerkt extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet indien zij meer bedragen dan € 113. Eiseres heeft tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij op medisch voorschrift een natriumbeperkt dieet heeft gevolgd. Eiseres heeft hiervoor geen bewijs overgelegd.
7.
Met betrekking tot de aan eiseres opgelegde verzuimboete overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat aan eiseres een aangiftebiljet IB/PVV 2007 is uitgereikt, dat er een aanmaning is verstuurd en dat eiseres de aangifte voor het jaar 2007 niet binnen de door hem gestelde termijn heeft ingediend. Hieruit volgt dat eiseres niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aangifte heeft gedaan en dat ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuimboete kan worden opgelegd. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat nu ten tijde van het opleggen van de verzuimboete over 2007 de verzuimboete over 2006 nog niet aan eiseres was opgelegd, sprake is van een vierde verzuim en niet van een vijfde verzuim, zoals in de uitspraak op bezwaar is opgenomen. De verzuimboete dient, op grond van het tot 1 juli 2009 geldende boetebeleid, derhalve te worden verminderd tot € 794. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiseres haar aangiftes IB/PVV 2003 tot en met 2005 niet tijdig heeft ingediend en hij tijdig aan haar heeft medegedeeld dat zij in verzuim was. Eiseres moet zich er derhalve bewust van zijn geweest dat er, met het niet tijdig indienen van de aangifte IB/PVV 2007, sprake was van een vierde verzuim. De rechtbank acht een boete van € 794, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep tegen de boetebeschikking gegrond en het beroep tegen de aanslag ongegrond verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Partijen hebben in hoger beroep geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd ter ondersteuning van het eigen standpunt dan wel de weerlegging van het standpunt van de wederpartij. Belanghebbende heeft haar bij de rechtbank ingenomen standpunten gehandhaafd.
7.2. Voorop staat dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, ook niet nadat de Inspecteur haar daaraan heeft herinnerd en ook niet nadat hij een aanmaning heeft verzonden. Bijgevolg dient de aanslag te worden gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die aanslag onjuist is (vergelijk artikel 27j juncto 27e van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen). Dit oordeel wordt niet teniet gedaan door het in de bezwaarfase alsnog indienen van een aangiftebiljet.
7.3. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en neemt dat oordeel en de overwegingen waarop dat rust over. Dienaangaande en ter aanvulling daarop overweegt het Hof nog het volgende.
7.4. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep, terwijl zij in haar hoger beroepschrift respectievelijk haar aanvulling daarop heeft meegedeeld dat nader bewijs zou worden verstrekt, geen nieuwe gegevens, in het bijzonder geen schriftelijke stukken waaruit de juistheid en omvang van de in geschil zijnde aftrekposten kan worden afgeleid, overgelegd.
Nu de bewijslast om aannemelijk te maken dat recht bestaat op het gestelde bedrag aan renteaftrek op belanghebbende rust en zij dat niet aannemelijk heeft gemaakt, is het hoger beroep in zoverre ongegrond.
Evenmin heeft belanghebbende nader bewijs bijgebracht om de gestelde aftrek ter zake van het natriumarm dieet aannemelijk te maken.
De omstandigheid dat belanghebbende door een overstroming in haar woning in het jaar 2008 is getroffen maakt het vorenstaande niet anders. Deze gebeurtenis ligt in de risicosfeer van belanghebbende. Voorts heeft zij kennelijk de mogelijkheid om duplicaten van de verloren gegane schriftelijke stukken bij derden op te vragen niet benut.
7.5. Belanghebbende heeft voorts betoogd dat de Inspecteur een gebrek aan medewerking kan worden verweten en dat hij dientengevolge in strijd heeft gehandeld met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De Inspecteur heeft dat gemotiveerd weersproken. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende de feiten waarop haar stelling berust niet dan wel volstrekt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ook het Hof heeft bij nauwgezette bestudering van de stukken geen aanknopingspunt in de feiten gevonden voor de juistheid van het standpunt van belanghebbende. Bijgevolg faalt ook in zoverre het hoger beroep.
7.6. Belanghebbende heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de opgelegde verzuimboete naar een vierde verzuim ten onrechte dan wel tot een hoog bedrag is vastgesteld. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een vierde verzuim. Voorts heeft belanghebbende niets aangevoerd dat tot het oordeel zou kunnen leiden dat sprake is van afwezigheid van alle schuld noch dat andere omstandigheden die tot vernietiging of vermindering van de boete zou moeten leiden. Ook het Hof is van zulke omstandigheden niet gebleken. Het Hof acht de verzuimboete zoals deze door de rechtbank nader is bepaald passend en geboden.
7.7. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen het in rekening brengen van heffingsrente noch tegen het bedrag daarvan. Het Hof is bij bestudering van de stukken niet gebleken dat de wettelijke bepalingen niet juist zijn toegepast. Voor een vermindering tot een lager bedrag dan wel tot nihil zijn derhalve geen gronden.
7.8. Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 20 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.