ECLI:NL:GHDHA:2013:4811

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
200.111.232/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over pensioenpremieverdeling en ontheffing cao-bepalingen in de ambulancezorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een groep appellanten, allen werkzaam als ambulancechauffeur of ambulanceverpleegkundige bij Bios Ambulancezorg B.V., tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellanten betogen dat Bios ten onrechte heeft nagelaten om cao-partijen te verzoeken om ontheffing van de cao-bepalingen, zodat zij de bijdragevrije opbouw van pensioen konden continueren. De zaak draait om de toepassing van de CAO Ambulancezorg 2011-2012, waarin een standaardpremieverdeling van 50% werkgever en 50% werknemer is vastgesteld. De appellanten stellen dat zij recht hebben op een hogere bijdrage, omdat zij in het verleden een bijdragevrije pensioenopbouw hebben genoten. Bios heeft echter aangevoerd dat de cao een standaardkarakter heeft en dat het verzoek om ontheffing niet gerechtvaardigd is, omdat dit zou leiden tot ongelijkheid tussen werknemers. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de appellanten onvoldoende hebben onderbouwd waarom Bios gehouden was om ontheffing te vragen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de appellanten af. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan de appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.111.232/01
Rolnummer rechtbank : 1263761 CV EXPL 11-44303

arrest van 24 december 2013

inzake
1.
[naam],
wonende te [woonplaats],
2.
[naam],
wonende te [woonplaats],
3.
[naam],
wonende te [woonplaats],
4.
[naam],
wonende te [woonplaats],
5.
[naam],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
6.
[naam],
wonende te [woonplaats],
7.
[naam],
wonende te [woonplaats],
8.
[naam],
wonende te [woonplaats],
9.
[naam],wonende te [woonplaats],
10. [naam],wonende te [woonplaats],
11. [naam],
wonende te [woonplaats],
12.
[naam],wonende te [woonplaats],
13. [naam],
wonende te [woonplaats],
14. [naam]wonende te [woonplaats],
15. [naam],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
16.
[naam],
wonende te[woonplaats],
17.
[naam],
wonende te [woonplaats],
18.
[naam],
wonende te [woonplaats],
19.
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. L.R.T. Peeters te Dordrecht,
tegen

BIOS AMBULANCEZORG B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Bios,
advocaat: mr. D.J.B. de Wolff te Utrecht.

Het geding

Bij exploot van 3 augustus 2012 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 mei 2012.
Bij memorie van grieven (met producties) hebben [appellanten] zes grieven aangevoerd, die door Bios bij memorie van antwoord zijn bestreden.
Van de pleidooizitting van 11 oktober 2013 is proces-verbaal opgemaakt.
Tot slot hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
De kantonrechter heeft onder 2.1. t/m 2.10. van haar vonnis een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2.
Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
2.1.
Bios is een bedrijf met circa 100 werknemers dat zich bezig houdt met het vervoeren van zieken en ongevalslachtofffers en hun begeleiders met ambulanceauto’s.
2.2.
[appellanten] zijn alle in dienst van Bios als ambulancechauffeur resp. ambulanceverpleegkundige.
Zij zijn allen voormalige werknemers van […] Ziekenvervoer, welk bedrijf in 2003 is samengegaan met Silo en vervolgens - in ieder geval vóór 1 januari 2006 - is opgegaan in Bios.
2.3.
De arbeidsovereenkomsten van [appellanten] kennen een zgn. incorporatiebeding voor wat betreft de toepasselijkheid van de cao, waarbij bij verschillende appellanten naar verschillende cao’s werd verwezen.
2.4.
Tot 1 januari 2006 waren de pensioenvoorzieningen in de sector ambulancezorg ondergebracht bij het Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg.
2.5.
Vanaf 1 januari 2006 zijn de pensioenvoorzieningen in de sector ondergebracht bij het PGGM, thans Stichting Pensioenfonds Zorg&Welzijn (hierna: PFZW).
2.6.
In de CAO Ambulancezorg 2011-2012, evenals in de daaraan voorafgaande CAO Ambulancezorg 2005-2008 en in die van 2008-2010, welke cao’s steeds van toepassing waren op de arbeidsovereenkomsten van [appellanten], werd de verdeling van de pensioenpremie vastgesteld op 50% werkgever en 50% werknemer.
Genoemde cao’s (hierna tezamen aangeduid als de CAO, en afzonderlijk als CAO met toevoeging van hun voormelde geldigheidsduur), hebben een standaardkarakter.
2.7.
Tot 1 januari 2006 betaalde Bios voor de werknemers die bij […] Ziekenvervoer in dienst waren (geweest) – waaronder [appellanten] - zowel het werkgevers- als het werknemersdeel van de pensioenpremie, zodat door hen bijdragevrij pensioen werd opgebouwd.
2.8.
Bij brief van 23 januari 2006 deelt Bios aan [appellanten] mede dat vanaf 1 januari 2006 de pensioenvoorzieningen zijn ondergebracht bij PFZW en dat mede als gevolg van een andere berekening van de te betalen premie de bijdragevrije deelname bij PFZW niet van toepassing is.
Ter tegemoetkoming in het financiële nadeel dat dit voor [appellanten] zou meebrengen, heeft Bios het bedrag dat zij bijdroeg in 2005 ook na 1 januari 2005 - tot 1 januari 2011 – bijgedragen.
2.9.
Bij brieven van 6 januari 2011 heeft Bios aan [appellanten] meegedeeld dat de tot 1 januari 2011 aan hen betaalde tegemoetkoming in de pensioenpremie vanaf januari 2011 zou worden stopgezet en dat conform de bepalingen in de cao in principe slechts de helft van de pensioenpremie zou worden betaald door de werkgever.
Bios heeft daarbij aangegeven, dat een en ander geschiedt omdat geen verstrekkingen c.q. vergoedingen betaalbaar gesteld mogen worden die niet in de cao zijn opgenomen. Omdat de cao een standaardkarakter heeft, mag daar niet ten gunste van de medewerker van worden afgeweken, zo schrijft Bios erbij.
Bios wijst [appellanten] op de hardheidsclausule waarin de cao voorziet.
2.10.
[appellanten] hebben bij de Commissie Hardheidsclausule beroep ingesteld. Bij uitspraak van 7 juni 2011 heeft de Commissie besloten – zakelijk weergegeven – dat gelet op het feit dat er geen overgangsregeling is afgesproken en het vervallen van de pensioenvergoeding een kennelijk onredelijke achteruitgang in de arbeidsvoorwaarden oplevert, Bios de premie op dezelfde wijze zoals zij deze in 2010 vergoedde, voor 100% in 2011 dient te vergoeden en voor 50% in 2012. Met ingang van 1 januari 2013 is dan alleen nog vergoeding op basis van de dan van kracht zijnde cao van toepassing.
2.11.
De CAO 2005-2008 bevat onder meer de volgende bepaling:

"Artikel 9.5 Ontheffing

Door de werkgever kan aan CAO-partijen toestemming worden gevraagd tot afwijking van de bepalingen in deze overeenkomst."

In de CAO 2011-2012 is dit als volgt geregeld:

"Artikel 13.1. Ontheffing cao-bepalingen

De werkgever dient aan cao-partijen toestemming te vragen om af te wijken van een of meerdere bepalingen van deze cao."
3. Het hof zal de met de grieven en de toelichting daarop aan de orde gestelde vragen hieronder behandelen en overweegt daartoe als volgt.
4.1.
[appellanten] stellen zich onder meer op het standpunt (zakelijk weergegeven) dat Bios ten onrechte heeft nagelaten om cao-partijen te verzoeken haar zodanige ontheffing van het bepaalde in de CAO te verlenen dat zij de bijdragevrije opbouw van pensioen voor [appellanten] kan continueren. [appellanten] beroepen zich daartoe op het bepaalde in art. 7:611 BW.
4.2.
Bios heeft aangevoerd dat al haar circa 100 medewerkers onder de CAO vallen en als gevolg daarvan op dezelfde wijze - als in de CAO voorzien - worden gesalarieerd. En sedert 1 januari 2006 geldt voor alle werknemers dezelfde pensioenregeling van PFZW.
Voor het verzoeken van ontheffing voor [appellanten] (als het al mogelijk zou zijn om voor een gedeelte van het personeel ontheffing te vragen) ziet Bios daarom geen reden, sterker nog, daardoor zou een niet (meer) te rechtvaardigen onderscheid tussen verschillende groepen medewerkers worden geschapen, hetgeen door het standaardkarakter van de CAO nu juist wordt tegengegaan. Daarom was zij niet gehouden om ten behoeve van [appellanten] ontheffing te vragen.
4.3.
Het hof is van oordeel dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd onvoldoende is om te oordelen dat Bios gehouden was om ten behoeve van hen ontheffing als bedoeld in art. 9.5 van de CAO 2011-2012 te vragen (zie hierboven sub 2.11.). [appellanten] hebben de juistheid van de hierboven sub 4.2. weergegeven situatie als zodanig niet weersproken Zij hebben (voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep) aangevoerd dat die bijdragevrije opbouw in het verleden - 1982/ 1983 - door een rechtsvoorgangster van Bios voor hen is geïntroduceerd teneinde een op dat moment bestaand salarisverschil tussen de GGD-medewerkers en degenen die bij particuliere ambulancediensten in dienst waren te compenseren. Echter, [appellanten] hebben niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat er nog steeds sprake is van een dergelijk salarisverschil. Het hof houdt het er daarom voor dat er in de loop der jaren een andere situatie dan in 1982/1983 is ontstaan. De "historie" is op zichzelf onvoldoende om Bios in voormelde situatie gehouden te achten om stappen te ondernemen om (te trachten) voor [appellanten] een andere situatie dan voor de overige werknemers te realiseren. Dat geldt eens te meer nu [appellanten] na 2005 feitelijk gedurende vijf jaren nog de "bevroren" 100%-bijdrage van Bios - dus meer dan de 50% bijdrage die de CAO voorschrijft - hebben ontvangen, en blijkens de hierboven sub 2.10. bedoelde beslissing van de Commissie Hardheidsclausule in 2011 resp. 2012 nog recht hebben op een bijdrage van 100% resp. 50% van voormelde bijdrage. De vordering van [appellanten] op dit punt zal dan ook worden afgewezen.
5.
Nu tussen partijen niet in discussie is dat (ook) over de jaren 2006 t/m 2010 de CAO een standaardkarakter had (zie hierboven sub 2.6.), hebben [appellanten] naar het oordeel van het hof onvoldoende concreet onderbouwd waarom zij in die periode recht hadden op meer dan hetgeen feitelijk door Bios aan hen is uitgekeerd, zijnde onweersproken de "bevroren" bijdrage zoals deze in 2005 werd uitgekeerd. Zij hebben immers in die jaren meer ontvangen dan de 50% bijdrage zoals in de CAO is voorzien. Reeds om die reden strandt hun vordering op dit punt.
6.
[appellanten] hebben aangevoerd dat Bios nog niet geheel aan de beslissing van de Commissie Hardheidsclausule heeft voldaan. Onweersproken heeft Bios het gehele bedrag dat zij als werkgever in de betreffende sector volgens de CAO voor toepassing van de hardheidsclausule in de CAO - eenmalig - had moeten reserveren (in haar geval was dat 0,3% van de loonsom over 2010) aangewend voor nakoming van voormelde beslissing. Het meerdere zal volgens Bios eerst moeten worden ontvangen van de andere bedrijven in de sector voordat dit door haar ten behoeve van de nakoming van het resterende gedeelte van de beslissing kan worden aangewend. Partijen verschillen hierover van mening, maar dit geschil is geen onderdeel van de onderhavige procedure.
7.
De CAO 2011-2012 bevat uitsluitend een hardheidsclausule die langs de weg van een verzoek aan de Commissie Hardheidsclausule kan worden ingeroepen. Voor het hof is ter zake van de hardheidsclausule in de CAO 2011-2013 dus geen rol weggelegd. Onweersproken is dat de eerdere CAO's geen hardheidsclausule bevatten.
8.
Anders dan [appellanten] hebben betoogd kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat het beroep van Bios op het standaardkarakter van de CAO's - als verweer tegen de vordering van [appellanten] een verdere bijdrage in de pensioenpremie te betalen dan zij feitelijk heeft gedaan dan wel waartoe zij zich blijkens hetgeen hiervoor sub 6. is overwogen gehouden acht - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij is in aanmerking genomen al hetgeen hierboven is overwogen. Voorts is daarbij in aanmerking genomen dat niet is weersproken dat het grootste gedeelte van [appellanten] lid zijn van één van de partijen bij de CAO en evenmin dat zij hun positie bij hun vakbond hebben aangekaart. Niet gezegd kan worden dat bij het CAO-overleg daarmee geen rekening kon worden gehouden. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat het - door de sector als geheel - reserveren van een eenmalig concreet in de CAO 2011-2012 vermeld bedrag ten behoeve van de toepassing van de daarin opgenomen hardheidsclausule door de daartoe in het leven geroepen Commissie hardheidsclausule kan worden gezien als een onderstreping van het belang dat de sector hechtte aan het standaardkarakter van die CAO. Hoezeer [appellanten] feitelijk door de inhoud van de standaard-CAO in hun maandelijkse inkomen worden getroffen - onweersproken is dat tegemoetkoming voor het wegvallen van de helft van de werkgeversbijdrage - uitgaande van de situatie eind 2005 - op jaarbasis in de orde van grootte van een maandinkomen lag - weegt het standaardkarakter van de CAO daarvoor te zwaar. Daarbij is in aanmerking genomen dat [appellanten] nog geruime tijd aanmerkelijk boven het standaardniveau een bijdrage van Bios hebben ontvangen, te weten gedurende de jaren 2006 t/m 2010 de gehele voormelde bijdrage en dat zij ingevolge de beslissing van de Commissie Hardheidsclausule gedurende 2011 nogmaals 100% daarvan en gedurende 2012 50% daarvan zullen ontvangen (zie daarover verder hetgeen hierboven sub 6. is overwogen). Cao's - en onweersproken ook de CAO - hebben nu eenmaal niet alleen plussen maar van tijd tot tijd ook minnen en de lat van art. 6:248 lid 2 BW ligt - ook wanneer het gaat om een standaard-cao - nu eenmaal hoog.
9.
Al hetgeen overigens door [appellanten] is aangevoerd ter onderbouwing van haar vorderingen stuit af op hetgeen hierboven is overwogen. Aan bewijslevering wordt evenmin toegekomen.
10.
De grieven van [appellanten] treffen geen doel dan wel behoeven geen verdere bespreking en het vonnis van de kantonrechter zal dan ook - met inachtneming van het bovenstaande - worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past het om [appellanten] te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep zoals hierna vermeld.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van Bios begroot op € 666,= aan verschotten en € 2.682,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, V. Disselkoen en O.F. Blom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2013 in aanwezigheid van de griffier.