In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2006 en 2007 heeft bevestigd. De belanghebbende, een rekeninghouder van een VLB-rekening, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die zijn opgelegd door de Inspecteur, die zijn gebaseerd op renseignementen van de Belgische autoriteiten. De Inspecteur heeft de aanslagen vastgesteld op basis van een omkering van de bewijslast, omdat de belanghebbende niet aan haar informatieverplichting heeft voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de belanghebbende houder was van de VLB-rekening en dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat de rechtbank ten onrechte de betrouwbaarheid van de renseignementen heeft aangenomen en dat de Inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van de aanslagen. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de aanslagen op een redelijke wijze heeft geschat en dat de omkering van de bewijslast terecht is toegepast. De belanghebbende heeft niet aangetoond dat de aanslagen onjuist zijn en het Hof heeft geen aanleiding gezien om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.