In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2013, staat de vraag centraal of ten onrechte premie volksverzekeringen is geheven en of de invaliditeitspensioenuitkering van belanghebbende ten onrechte in de belastingheffing is betrokken. De belanghebbende, die tot 1 november 2003 in dienst was bij de Europese ruimtevaartorganisatie ESA, ontving een invaliditeitspensioen dat volgens hem niet belast zou moeten zijn. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte dit en stelde dat de pensioenregeling na 1995 onzuiver was, maar dat de uitkeringen in 2005 wel belast moesten worden. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de premie AWBZ, maar ongegrond voor de overige onderdelen van de aanslag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2013 werd duidelijk dat de belanghebbende een pensioen had opgebouwd op basis van het ESA Pension Scheme, dat onder andere een invaliditeitspensioen omvatte. De inspecteur voerde aan dat de uitkeringen uit deze regeling tot het inkomen van box 1 behoren en dat de door belanghebbende betaalde premies niet konden worden verrekend met de inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelde dat de pensioenregeling niet bovenmatig was en dat de household allowance en education allowance deel uitmaakten van het pensioen, waardoor deze ook belast waren.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de uitkeringen niet belastbaar waren. De beslissing van het Hof houdt in dat de inspecteur gelijk had in zijn standpunt over de belastingheffing van de invaliditeitspensioenuitkering en dat de premie volksverzekeringen terecht was geheven. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld, en het Hof wees de proceskostenveroordeling af.