In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009. Belanghebbende, die een eenmanszaak had onder de naam '[A]', was in geschil met de Inspecteur over de vraag of hij als ondernemer kon worden aangemerkt en of de aanslagen niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard en het beroep tegen de aanslag Zorgverzekeringswet niet-ontvankelijk verklaard.
Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak op 11 december 2013 behandeld. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur in strijd met de wet had gehandeld en dat zijn activiteiten voor '[A]' een bron van inkomen vormden. De Inspecteur betwistte dit en voerde aan dat belanghebbende geen inkomsten had verworven uit zijn activiteiten. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de geldstromen ter zake van '[A]' terecht buiten aanmerking had gelaten en dat de aanslag 2008 moest worden verminderd met € 18.270. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak van het Hof is van belang voor de beoordeling van het ondernemerschap en de fiscale behandeling van inkomsten uit activiteiten die niet leiden tot daadwerkelijke inkomsten. Het Hof benadrukte dat de intenties van belanghebbende oprecht waren, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een bron van inkomen. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor het ondernemerschap en de rol van de Inspecteur in de beoordeling van belastingaangiften.