ECLI:NL:GHDHA:2013:4745

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
BK-12/00739, BK-12/00740 en BK-12/00741
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009. Belanghebbende, die een eenmanszaak had onder de naam '[A]', was in geschil met de Inspecteur over de vraag of hij als ondernemer kon worden aangemerkt en of de aanslagen niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard en het beroep tegen de aanslag Zorgverzekeringswet niet-ontvankelijk verklaard.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak op 11 december 2013 behandeld. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur in strijd met de wet had gehandeld en dat zijn activiteiten voor '[A]' een bron van inkomen vormden. De Inspecteur betwistte dit en voerde aan dat belanghebbende geen inkomsten had verworven uit zijn activiteiten. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de geldstromen ter zake van '[A]' terecht buiten aanmerking had gelaten en dat de aanslag 2008 moest worden verminderd met € 18.270. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.

De uitspraak van het Hof is van belang voor de beoordeling van het ondernemerschap en de fiscale behandeling van inkomsten uit activiteiten die niet leiden tot daadwerkelijke inkomsten. Het Hof benadrukte dat de intenties van belanghebbende oprecht waren, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een bron van inkomen. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor het ondernemerschap en de rol van de Inspecteur in de beoordeling van belastingaangiften.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-12/00739, BK-12/00740 en BK-12/00741

Uitspraak van 11 december 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s‑Gravenhage (thans: rechtbank Den Haag) van 13 september 2012, nummers AWB 12/4848, AWB 12/4856 en AWB 12/4954, betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Belanghebbende zijn voor de jaren 2008 en 2009 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.339 (hierna: aanslag 2008) respectievelijk naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.429 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 306 (hierna: aanslag 2009). Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.917 (2008) respectievelijk € 935 (2009), alsmede een verzuimboete opgelegd van € 226 (2009). Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: aanslag ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 25.000 en bij gelijktijdig genomen beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 71.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2008 het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 44.148 en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 1.490.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2009 het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 42.142, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil, de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 156 en de verzuimboete verminderd tot nihil.
1.4. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag ZVW en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot nihil.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen tegen de aanslag 2008 en de aanslag 2009 en de beschikkingen heffingsrente ongegrond, en het beroep tegen de aanslag ZVW niet‑ontvankelijk verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 oktober 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.
2.5. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend. De griffier heeft een kopie daarvan aan de Inspecteur toegezonden.
2.6. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen van belanghebbendes partner mevrouw [Y] met de kenmerken BK-12/00737 en BK-12/00738. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaken.
2.7. Van het ter zitting verhandelde is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft op 1 juli 2006 een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van koophandel met de handelsnaam ”[A]”. De eenmanszaak heeft als bedrijfsomschrijving: ”Begeleiding, advisering en coaching van mensen die opnieuw (willen) beginnen en op weg gaan bij het vinden van hun (nieuwe) bestemming. Organisatie en begeleiding van het proces waarin mensen samen met anderen bewust hun eigen reis creëren en beleven”. Meer concreet biedt [A] reizen en reisprogramma’s aan als middelen om mensen kennis te laten maken met het verschijnsel Europa en hen daarbij te betrekken.
3.2. Op basis van de ontvangst op 7 augustus 2006 van het ingevulde formulier Opgaaf Startende onderneming heeft de Inspecteur belanghebbende vanaf 23 juni 2006 als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd.
3.3. Belanghebbende heeft in 2007 in het kader van [A], onder de projectnaam ”[projectnaam]” activiteiten verricht, bestaande uit het voorbereiden en organiseren van reizen naar Europese (hoofd)steden of regio’s. Doelstelling van [A] is het voor speciale groepen  jongeren, vrouwen, ouderen, beleidsmakers, startende ondernemers  financieel mogelijk maken om op een unieke manier samen en actief diepgaand kennis te maken met Europa en stil te staan bij het wezen, het belang en de inspiratie van de Europese ”samen-werking” in verleden, heden en toekomst en die van de groepsleden zelf. Voorts heeft belanghebbende zich als doel gesteld het opdoen van ervaring met deze nieuwe manier van reizen met deze groepen, en daarmee een spin-off bewerkstelligen richting andere doelgroepen en het algemeen publiek via verslaglegging, internet, kranten en televisie. [A] richt zich daarbij specifiek op:
- verschillen en overeenkomsten in situatie, omstandigheden en mogelijkheden voor de betreffende groep tussen eerdere periodes en nu, en tussen verschillende Europese landen;
- het Europa van de toekomst volgens de betreffende groep;
- nieuwe mogelijkheden: leren van elkaar, eigen rol/bijdrage aan maatschappij/Europa, rol en bijdrage maatschappij/Europa ten behoeve van eigen groep en mensen in het algemeen. De deelnemers aan de reizen hebben invloed op de inhoud van de reis.
3.4. Omdat de desbetreffende voorwaarden voorschreven dat een verzoek om subsidie bij het ministerie van Buitenlandse zaken voor voormeld project door een rechtspersoon moet worden gedaan, heeft belanghebbende op 14 februari 2007 een stichting opgericht met de naam ”Stichting [A]” (hierna: de Stichting). Belanghebbende is enig bestuurder van de Stichting. De bedrijfsomschrijving van de Stichting luidt: ”Het tot stand brengen van nieuwe ontmoetingen en wederzijdse kennismaking in Europa en bevordering van grensoverschrijdende uitwisseling, wederzijds begrip, een draagvlak voor Europese samenwerking, en vernieuwende en/of duurzame initiatieven en vormen van samenwerking”.
3.5. Bij de inschrijving van Stichting in het handelsregister heeft belanghebbende, om verwarring over de naam te voorkomen, de eenmanszaak [A] uitgeschreven uit het handelsregister, de activiteiten ten behoeve van [A] feitelijk voortgezet, en de eenmanszaak eerst per 1 januari 2008 onder de naam ”[X]” weer in het handelsregister doen inschrijven. Volgens op 7 maart 2007 bij de Kamer van Koophandel geregistreerde gegevens is de eenmanszaak met de handelsnaam [A] per 31 januari 2007 uitgeschreven uit het handelsregister.
3.6. Bij brief van 24 december 2007 meldt belanghebbende de Inspecteur dat de eenmanszaak [A] per 1 februari 2007 is opgeheven omdat tijdens de opstartfase, na oprichting van de eenmanszaak per 1 juli 2006, de stichtingsvorm de beste vorm voor de te starten onderneming bleek. Verder doet belanghebbende mededeling van de oprichting en inschrijving van Stichting [A] per 14 februari 2007 in het handelsregister. Belanghebbende meldt voorts dat tot dan toe aan zijn aandacht was ontsnapt dat hij nog steeds voor zowel de Stichting als voor de uitgeschreven eenmanszaak uitnodigingen tot het doen van belastingaangifte ontving. Alle tijd, energie en middelen zijn aldus belanghebbende gaan zitten in de verdere ontwikkeling van de Stichting en de reisprogramma’s voor Europese bestemmingen. De brief is als volgt ondertekend:
”[X]
Voormalig oprichter en eigenaar eenmanszaak [A] (1-6-06 - 1-2-07)
Oprichter eigenaar en voorzitter Stichting [A] (vanaf 14-2-07).”
3.7. Naar aanleiding van de brief van 24 december 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting afgevoerd en de Stichting per 1 januari 2007 als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd.
3.8. De Stichting heeft voor het project ”[projectnaam]” op 5 augustus 2007 in het kader van het Europafonds 2007 bij het ministerie van Buitenlandse Zaken een subsidie aangevraagd ter grootte van € 100.000 met een looptijd van één jaar voor een vijftal reizen. Het ministerie heeft op 2 november 2007 het subsidieverzoek afgewezen.
3.9. Op basis van de ontvangst op 5 februari 2008 van het ingevulde formulier Opgaaf Startende onderneming, waarin belanghebbende meldt per 1 januari 2008 een onderneming te zijn gestart die zich bezighoudt met proces- en projectmanagement; organisatieadvies, met name ruimtelijke ordening, en vastgoedontwikkeling, heeft de Inspecteur belanghebbende onder de naam ”[X]” per 1 januari 2008 als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd.
3.10. Op 1 april 2008 hebben belanghebbende en zijn partner mevrouw [Y] een eigen woning aangekocht.
3.11. Bij brief van 23 juni 2009 antwoordt belanghebbende de Inspecteur dat hij zijn tijd, energie en middelen gedurende de toen afgelopen jaren vrijwel volledig besteed heeft aan de ontwikkeling en oprichting van [A]. [A] betreft inhoudelijk een en dezelfde onderneming met hetzelfde doel en dezelfde activiteiten. De Stichting [A] is de voortzetting van de eenmanszaak [A] in een vorm die beter past bij het ideële karakter. Omtrent de meegezonden brochure, persbericht, een [A] envelop, een exemplaar van een van de ontwikkelde basisprogramma’s en voorbeeldreizen en de door belanghebbende ontwikkelde en geheel vernieuwde website van [A] (2009) meldt belanghebbende dat deze hetzelfde concept representeren, hetzelfde bedrijfsplan zoals ontwikkeld en gepresenteerd in 2006 en 2007.
3.12. Belanghebbende heeft eenmaal met een geïnteresseerde persoon een proefreis naar [buitenland] gemaakt. Die heeft de kosten daarvan zelf gedragen. Belanghebbende noch de Stichting heeft inkomsten ter zake van georganiseerde reizen genoten. Belanghebbende heeft de Stichting gefactureerd voor de door hem verrichte werkzaamheden en investeringen. De facturen zijn nimmer betaald. De kosten die ter zake van het project zijn gemaakt zijn uiteindelijk volledig ten laste van belanghebbende gekomen.
3.13. Belanghebbende heeft voor het jaar 2007 voor het eerst zijn activiteiten voor [A] in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgenomen. Zijn aangifte vermeldt over dat jaar een bedrag van / € 32.166 als belastbare winst uit onderneming. Daarbij heeft belanghebbende de voor [A] in 2006 gemaakte kosten volledig toegerekend aan 2007.
3.14. Het Hof heeft bij uitspraak van 28 februari 2012 beslist dat de activiteiten van belanghebbende ter zake van [A] met betrekking tot de jaren 2006 en 2007 geen bron van inkomen vormen. Deze uitspraak is door de Hoge Raad bevestigd bij uitspraak van 29 maart 2013, nr. 12/01252, ECLI:NL:HR:2013:BZ5821.
3.15. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2008 een bedrag van -/- € 5.561 (= € 18.270 (winst) -/- € 13.317 (kosten) -/- € 11.131 (ondernemersaftrek) + € 617 (MKB‑winstvrijstelling)) als belastbare winst uit onderneming opgenomen. Naar aanleiding van deze aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende bij vragenbrief van 21 maart 2011 om informatie verzocht en hem vervolgens bij brieven van 27 april 2011 en 25 mei 2011 gerappelleerd. Belanghebbende heeft dit verzoek en deze rappels niet beantwoord. Daarop heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 10 juni 2011 laten weten belanghebbendes ondernemerschap noch de aftrekbaarheid van diens inkomsten van de eigen woning te kunnen beoordelen, en om die reden de door belanghebbende als winst uit onderneming aangegeven inkomsten aan te merken als inkomsten uit overige werkzaamheden zonder aftrek van kosten en de inkomsten uit eigen woning niet in aftrek toe te laten. Op basis hiervan heeft de Inspecteur de aangifte van belanghebbende met betrekking tot de aangegeven winst uit onderneming met € 23.831 (= € 5.561 + € 18.270) gecorrigeerd en belanghebbende de aanslag 2008 opgelegd.
3.16. Bij uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag 2008 heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 44.148 door alsnog rekening te houden met een negatief bedrag aan belastbare inkomsten uit eigen woning. Tevens is daarbij de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 1.490.
3.17. Belanghebbende heeft over het jaar 2009 geen aangifte gedaan, ook niet nadat hij daartoe door de Inspecteur was gemaand. Daarop heeft de Inspecteur met dagtekening 26 oktober 2011 ambtshalve de aanslag 2009 en gelijktijdig daarmee de aanslag ZVW opgelegd.
3.18. Op basis van de onder 3.14 genoemde uitspraak van het Hof heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar voor het jaar 2009 geen resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen en het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 42.142 en bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar de aanslag ZVW en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot nihil. Voorts heeft de Inspecteur met betrekking tot het jaar 2009 alsnog rekening gehouden met een negatief bedrag aan belastbare inkomsten uit eigen woning. Tevens zijn het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en de verzuimboete verminderd tot nihil en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 156.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Partijen houden verdeeld het antwoord op de vragen of de Inspecteur belanghebbende ter zake van voormelde activiteiten terecht niet als ondernemer heeft aangemerkt, of de aanslag 2008 en de aanslag 2009 niet te hoog zijn vastgesteld, en of overigens het handelen van de Inspecteur in overeenstemming is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur respectievelijk geschreven dan wel ongeschreven (inter)nationale rechtsbeginselen, welke vragen belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoorden.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur zich schuldig heeft gemaakt aan handelen in strijd met de wet, naar letter en geest, met de Grondwet, met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, met Universele verklaring van de rechten van de mens, met het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met moraal en fatsoen, aan schending van eigen beleidsregels en algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaronder het verbod op willekeur, aan niet-nakoming van gemaakte afspraken, aan valse beschuldigingen, aan geschiedvervalsing, aan valsheid in geschrifte en aan doelbewuste misleiding.
4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij daartoe in de van hen afkomstige stukken en ter zitting hebben aangevoerd.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de aanslag 2008 en de aanslag 2009, en van de beschikkingen.
5.2. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is geduid als ”eiser” en de Inspecteur als ”verweerder”:
”(…)
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV voor 2008 en 2009 en de gelijktijdig gegeven beschikkingen heffingsrente, ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de aanslag ZVW niet-ontvankelijk.
Overwegingen
(…)
7.
Eiser stelt dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan handelen in strijd met de wet en het beleid, het schenden van gemaakte afspraken, valse beschuldiging, geschiedvervalsing, valsheid in geschrifte en doelbewuste misleiding. Voorts stelt eiser dat in bezwaar en beroep geen uitspraak kan worden gedaan voordat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in het door hem ingestelde cassatieberoep tegen de uitspraak van het gerechtshof 's-Gravenhage van 28 februari 2012 (zaaknr. BK-11/00691).
De aanslagen IB/PVV
8.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij geen onderneming dreef, hetgeen overeenkomt met het standpunt van verweerder. Nu eiser overigens geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd die aanleiding kunnen geven tot vermindering van de aanslag, is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen in beginsel dienen te worden gehandhaafd zoals deze bij uitspraak op bezwaar zijn vastgesteld.
9.
De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor al hetgeen waarvan verweerder door eiser wordt beticht zoals hiervoor onder 7 opgenomen. Ook is niet gebleken dat verweerder in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Derhalve kunnen de grieven van eiser niet tot het door hem gewenste gevolg leiden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen dienen te worden gehandhaafd zoals deze bij uitspraken op bezwaar zijn vastgesteld.
10.
Ter zitting heeft eiser bepleit dat de behandeling van de zaken aangehouden dient te worden. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. Naar de rechtbank begrijpt, heeft eiser beroep in cassatie ingesteld tegen het oordeel van het gerechtshof dat de werkzaamheden voor de stichting geen bron van inkomen vormen. In de onderhavige zaken is dat echter niet langer in geschil. Bovendien staat, anders dan eiser meent, ieder jaar op zich en kan het ondernemerschap voor ieder jaar afzonderlijk worden onderzocht en beoordeeld.
De aanslag ZVW
11.
De aanslag ZVW was door verweerder in zijn uitspraak op bezwaar van 16 juni 2012 reeds tot nihil verminderd. Derhalve heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij zijn hiertegen gerichte beroep en dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Slotsom
12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank beslist zoals hierboven onder Beslissing is vermeld.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het Hof is overtuigd van de oprechte intenties waarmee belanghebbende [A] heeft opgericht en daarvoor activiteiten heeft ontplooid. Voorts heeft het Hof uitgebreid kennis genomen van de wederzijdse standpunten van partijen en begrijpt dat de scheefgegroeide verstandhoudingen lastig zullen kunnen worden geheeld. Nochtans heeft het Hof, evenals de rechtbank, in de gedingstukken geen aanknopingspunten kunnen vinden voor honorering van een of meer van de onder 4.2 genoemde tot de Inspecteur gerichte grieven van belanghebbende. Niet in de laatste plaats ligt aan het handelen van de Inspecteur ten grondslag het uitblijven van gevraagde en essentieel benodigde informatie, waardoor de Inspecteur niet in staat was onder meer het ondernemerschap van belanghebbende te toetsen. Om deze informatie heeft de Inspecteur herhaald met herinneringen en aanmaningen verzocht. Voorts kan naar vaste rechtspraak aan het aanvankelijk volgen van de aangifte 2007, welke een verzorgde indruk maakt en aan de juistheid waarvan de Inspecteur in redelijkheid niet behoefde te twijfelen, en het aanvankelijk toekennen van het ondernemerschap voor de omzetbelasting niet het vertrouwen worden ontleend dat de Inspecteur het ondernemerschap daarmee definitief en ook voor latere jaren heeft aanvaard. Belanghebbende heeft naar ’s Hofs oordeel met hetgeen hij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen dan wel, tegenover de betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt die de gevolgtrekking rechtvaardigen dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur of een andere rechtsregel dan wel waaruit anderszins een motief van inhoudelijke of formele aard is te putten voor de conclusie de Inspecteur schadeplichtig te achten voor door belanghebbende vermeend geleden schade. Belanghebbende heeft, wat dit laatste betreft, het van hem te verlangen bewijs geenszins geleverd en dientengevolge kunnen de grieven van belanghebbende niet tot het door hem beoogde gevolg leiden.
7.2. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, stelt zich, naar het Hof begrijpt, op het standpunt dat zijn activiteiten voor [A] een bron van inkomen vormen, te weten winst uit (een startende) onderneming, omdat hij met zijn activiteiten deelneemt aan het maatschappelijke verkeer, hij daarmee voordeel beoogt en dit voordeel ook redelijkerwijs te verwachten viel.
7.3. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende met zijn activiteiten ter zake van [A] in de jaren 2008 en 2009 noch in de jaren ervoor inkomsten heeft verworven, kan niet worden gezegd dat met de activiteiten redelijkerwijs voordeel te verwachten was en kan derhalve niet worden gesproken van een bron van inkomen. Daaraan doet niet af dat belanghebbende vele uren heeft besteed aan de activiteiten voor [A] en evenmin dat [A] naar buiten is getreden op de wijze zoals hiervoor onder 3.2 tot en met 3.9 vermeld.
7.4. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de Inspecteur de geldstromen ter zake van [A] bij de aanslagregeling 2009 terecht buiten aanmerking heeft gelaten en dat de aanslag 2008, waarbij de geldstromen ter zake van [A] niet buiten aanmerking zijn gelaten, dient te worden verminderd met € 18.270. In zoverre is het hoger beroep van belanghebbende gegrond. De rechtbank heeft het beroep tegen de reeds door de Inspecteur op nihil gestelde aanslag ZVW terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 3.186 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4,5 punten à € 472 x 1,5 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Naar het oordeel van het Hof kan de Inspecteur niet worden verweten op voorhand kansloze standpunten te hebben ingenomen of zich onredelijk en in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur te hebben gedragen. De door belanghebbende bepleite integrale proceskostenvergoeding wijst het Hof dan ook af.
8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 42, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 115 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover betrekking hebbend op de aanslag 2008 en de annex genomen beschikking heffingsrente;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag 2008;
  • vermindert de aanslag 2008 tot een naar een verzamelinkomen van € 25.878 (= € 44.148 -/- € 18.270);
  • wijzigt de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.186;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige, en
  • gelast de Inspecteur belanghebbende een bedrag van € 157 aan griffierecht te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 11 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.