ECLI:NL:GHDHA:2013:4740

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
BK-13/00311
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de zaak naar de inspecteur wegens niet horen van belanghebbende in de bezwaarfase

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had de bezwaren van [X] B.V. tegen een beschikking en aanslag in de onroerendezaakbelasting ongegrond verklaard. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Z], die door de Inspecteur was vastgesteld op € 156.000 per 1 januari 2011. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag, maar is in de bezwaarfase niet gehoord door de Inspecteur, ondanks een verzoek daartoe. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur de waarde te hoog heeft vastgesteld en dat belanghebbende niet de mogelijkheid heeft gekregen om gehoord te worden, wat in strijd is met de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de Inspecteur, zodat belanghebbende alsnog gehoord kan worden. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 3.067, en moet de Inspecteur griffierechten vergoeden die door belanghebbende zijn betaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/00311

Uitspraak d.d. 9 december 2013

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2013, nummer ROT 12/2555, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), vastgesteld op € 156.000 per 1 januari 2011 (hierna: de waardepeildatum). Deze beschikking geldt voor het kalenderjaar 2012.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2012, wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning, een aanslag opgelegd in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Rotterdam naar een heffingsmaatstaf van € 156.000.
1.3. Het aanslagbiljet waaruit van de vorenvermelde beschikking en aanslag blijkt, is gedagtekend 27 januari 2012.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij twee in een geschrift, gedagtekend 1 mei 2012, vervatte uitspraken heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht is geheven van € 310. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht is geheven van € 478. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop gereageerd. Een afschrift hiervan is toegezonden aan de Inspecteur.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 oktober 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een bovenwoning, gelegen op de eerste verdieping. De woning is gebouwd omstreeks 1931. De woonoppervlakte van de woning is ongeveer 75 m2. De inhoud is 195 m3. Belanghebbende verhuurt de woning aan derden.
3.2. Bij brief van 16 februari 2012, door de Inspecteur voor ontvangst afgestempeld op 15 maart 2012, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende opgenomen:
”Mocht u evengoed voornemens zijn dit bezwaar geheel of gedeeltelijk ongegrond te verklaren dan wil ik graag gehoord worden.”
3.3. De Inspecteur heeft een voorlopige beoordeling opgemaakt gedateerd 26 maart 2012. In de voorlopige beoordeling is onder andere opgenomen:
”U heeft verzocht om te worden gehoord. Het taxatieverslag is toegezonden. U heeft de mogelijkheid om op onderstaande inhoud te reageren. U zult dan uitgenodigd worden voor een hoorzitting.”
De Inspecteur heeft het taxatieverslag toegezonden op 4 april 2012. De voorlopige beoordeling is door een misslag van de Inspecteur nimmer verzonden. Belanghebbende stelt het taxatieverslag niet te hebben ontvangen.
3.4. In de uitspraak op bezwaar is onder andere opgenomen:
”U heeft verzocht om te worden gehoord. Aan u is een voorlopige beoordeling toegezonden. Hierop is geen nadere reactie ontvangen. U ontvangt nu de definitieve uitspraak.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt de vraag verdeeld of de Inspecteur de waarde van de woning op de waardepeildatum te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en terugwijzing naar de Inspecteur, opdat zij alsnog door de Inspecteur kan worden gehoord en subsidiair tot vermindering van de waarde naar € 142.000 per de waardepeildatum en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
”Formeel
4.
Eiseres heeft ter zitting een verzendbewijs overgelegd van een op 8 maart 2012 per telefax ingediend bezwaarschrift. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder ter zitting zijn stelling, dat eiseres alsnog niet-ontvankelijk in het bezwaar dient te worden verklaard, laten varen. Nu eiseres tijdig in bezwaar is gekomen, heeft verweerder haar terecht ontvankelijk geacht.
5.
Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geschiedt het horen slechts op verzoek. Eiseres heeft gesteld dat zij ondanks een verzoek daartoe niet door verweerder is gehoord en dat in verband daarmee de zaak moet worden teruggewezen naar de bezwaarfase. De rechtbank ziet geen aanleiding voor terugwijzing, nu door eiseres gesteld noch gebleken is dat omtrent de feiten en de waardering daarvan tussen haar en verweerder verschil van mening bestaat, zodat eiseres niet wordt benadeeld doordat de rechtbank zelf in de zaak voorziet
(vgl. HR 18 april 2003, LJN: AF7495).”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht gehoord op zijn verzoek.
7.2. Vast staat dat belanghebbende heeft verzocht te worden gehoord en dat de Inspecteur uitspraak heeft gedaan zonder belanghebbende te hebben gehoord. Weliswaar heeft belanghebbende niet gereageerd op de voorlopige beoordeling, maar nu deze door een misslag van de Inspecteur niet aan belanghebbende is verzonden, treft belanghebbende geen verwijt.
7.3. Een verzuim als het onderhavige is niet reeds hersteld doordat belanghebbende haar bezwaren in beroep en in hoger beroep schriftelijk uiteen heeft kunnen zetten en mondeling heeft kunnen toelichten. Dat zal anders zijn indien vast staat dat omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan uiteindelijk geen verschil van mening bestaat.
7.4. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake, aangezien uit het hoger beroepschrift blijkt dat tussen partijen verschil van mening bestaat over de waarde van de vergelijkingspanden, de bruikbaarheid en de vergelijkbaarheid van de woning en de vergelijkingspanden.
7.5. De rechtbank had de uitspraak op bezwaar derhalve moeten vernietigen en het beroep moeten terugwijzen naar de Inspecteur, opdat belanghebbende alsnog door de Inspecteur kan worden gehoord. Het hoger beroep is gegrond. Beslist dient te worden zoals hierna vermeld.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.832 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 472 x 1,5 (gewicht van de zaak))
€ 235 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (1 punt à € 235 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 310, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 478 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar,
  • wijst de zaak terug naar de Inspecteur,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.067,
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 788 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. baron van Knobelsdorff, M.C.M. van Dijk en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 9 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.