ECLI:NL:GHDHA:2013:4678

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
200.102.910-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voldoet slachterij aan Verordening (EG) Nr. 853/2004 met betrekking tot koeling en transport van vlees?

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of EKRO B.V., een kalfsvleesproducent, voldoet aan de eisen van Verordening (EG) Nr. 853/2004 met betrekking tot de koeling en het transport van vlees. EKRO, die dagelijks meer dan 1.500 kalveren slacht, stelde dat de koelwagens op haar terrein als onderdeel van het slachthuis moeten worden beschouwd, en dat het vervoer pas begint wanneer de karkassen de vereiste temperatuur van 7 °C hebben bereikt. De Staat, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken, betwistte dit en stelde dat EKRO in strijd met de verordening handelt, omdat de koeling niet in het slachthuis plaatsvindt en de temperatuur niet adequaat wordt gecontroleerd.

De rechtbank had eerder het standpunt van EKRO verworpen en geoordeeld dat de koelwagens niet onder de definitie van 'slachthuis' vallen. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de koelwagens niet duurzaam zijn bestemd voor het slachten, maar voor het vervoer van vlees. Het hof benadrukte dat de Verordening is ontworpen om een hoog niveau van voedselveiligheid te waarborgen en dat de werkwijze van EKRO niet voldoet aan de vereisten voor temperatuurcontrole zoals voorgeschreven in de verordening.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de gewijzigde vorderingen van EKRO af. EKRO werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze uitspraak onderstreept het belang van strikte naleving van voedselveiligheidsnormen en de verantwoordelijkheden van levensmiddelenbedrijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.102.910/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 375481/HA ZA 10-3284

arrest van 2 juli 2013

inzake

EKRO B.V.,

gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
hierna te noemen: Ekro,
advocaat: mr. K.J. Defares te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie/Voedsel en Waren Autoriteit),
zetelend te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. R.J.M. van den Tweel te ’s-Gravenhage.

Het geding

Bij exploot van 6 oktober 2011 heeft Ekro hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juli 2011, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis (met producties) heeft Ekro haar eis gewijzigd en tegen het bestreden vonnis vijf grieven aangevoerd, die de Staat bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Op 25 april 2013 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten, Ekro door haar advocaat en de Staat door mr. G.J. van Midden, advocaat te ’s-Gravenhage, in beide gevallen aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.1 Afgezien van grief 1, die zoals hierna zal blijken geen succes heeft, zijn geen grieven aangevoerd tegen de feiten die de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.15 heeft vastgesteld. Het hof zal dan ook het eveneens van deze feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak in de kern om het volgende.
1.2 Ekro is een kalfsvleesproducent, die ruim 1.500 kalveren per dag slacht. Ekro maakt deel uit van de VanDrie Group. Op grond van het door Ekro opgestelde HACCP hygiëneplan wordt bij Ekro de volgende procedure gevolgd. Na de slachting en de postmortemkeuring doorlopen de karkassen die niet worden uitgesneden een koelketen, doordat de temperatuur in de ruimtes waarlangs de slachtlijn voert, geleidelijk en continu daalt. Aan het einde van de koelketen worden de karkassen in een koelcel gehangen waar de temperatuur tussen de 0 en de 2º C bedraagt. Vervolgens worden de karkassen in koelwagens geladen als zij een temperatuur tussen de 9,5 en 7º C hebben bereikt. De koelwagens rijden daartoe met hun achterzijde naar een laaddeur in het dok van de slachterij, waar de temperatuur 2º C is. Er is een rubberafdichting tussen de laaddeur en de koelwagen om te zorgen dat de gekoelde lucht niet kan ontsnappen. De koelwagens worden geladen met vijf rijen karkassen van 20 stuks per rij. Nadat de koelwagen is geladen, worden de deuren van de koelwagen gesloten. De karkassen worden vervolgens doorgekoeld in de koelwagen, die na het laden naar een parkeerplaats op het terrein van Ekro rijdt en daar wacht tot de vereiste temperatuur van 7º C is bereikt. Of dit laatste het geval is, wordt door Ekro niet standaard gemeten, maar vastgesteld aan de hand van de ervaringsregel dat de temperatuur van de karkassen in de koelwagen met 1º C per uur daalt. De temperatuur wordt slechts steekproefsgewijs gemeten. De koelwagen verlaat het terrein van Ekro pas om het vlees naar de klant te brengen, nadat de temperatuur van 7º C, op de hiervoor beschreven manier vastgesteld, is bereikt.
1.3 In de kern gaat het geschil van partijen over de vraag of Ekro, door de onder 1.2 beschreven procedure te volgen, voldoet aan het voorschrift van Verordening (EG) Nr. 853/2004 (hierna: de Verordening) zoals opgenomen in Hoofdstuk VII van Sectie I van Bijlage III bij de Verordening, dat voor zover thans van belang als volgt luidt:
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat de opslag en het vervoer van vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren geschiedt volgens de volgende eisen:
1.
a) Tenzij andere specifieke bepalingen in een andere regeling voorzien, moet de postmortemkeuring onmiddellijk worden gevolgd door koeling in het slachthuis om via een continue daling van de temperatuur overal in het vlees een temperatuur van niet meer dan 3 °C voor slachtafvallen en 7 °C voor ander vlees te verzekeren. Vlees mag evenwel overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V, punt 4, tijdens het koelen worden versneden en uitgebeend.
b) (………..)
2.
Vlees moet de in punt 1 bedoelde temperatuur hebben bereikt en moet die temperatuur behouden tijdens de opslag.
3.
Vlees moet de in punt 1 bedoelde temperatuur hebben bereikt alvorens het kan worden vervoerd, en moet die temperatuur tijdens het vervoer behouden.
1.4
Het standpunt van de Staat komt er op neer dat Ekro in strijd met dit voorschrift handelt, omdat (i) anders dan het hiervoor aangehaalde voorschrift onder 1a) bepaalt, geen koeling tot 7 °C “in het slachthuis” plaatsvindt, (ii) het vlees deze temperatuur dan ook niet, zoals onder 2 van deze bepaling is voorgeschreven, “ tijdens de opslag” heeft bereikt en (iii) door het ophangen van de karkassen in de koelwagen het vervoer is aangevangen, terwijl het vlees op dat moment nog niet, zoals onder 3 is voorgeschreven, de temperatuur van 7 °C heeft bereikt. Ekro stelt zich daarentegen op het standpunt dat de koelwagen als onderdeel van het ‘slachthuis’ moet worden aangemerkt en dat het vervoer eerst plaatsvindt doordat de koelwagen het terrein van Ekro verlaat, hetgeen pas gebeurt als de temperatuur van 7 °C is bereikt.
1.5
De rechtbank heeft het standpunt van Ekro verworpen en de daarop gebaseerde vorderingen afgewezen. Zij overwoog daartoe, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende. Een redelijke uitleg van de Verordening brengt mee dat onder de definitie ‘ slachthuis’ niet vallen de op het terrein van een levensmiddelenbedrijf geplaatste koelwagens. Dit betekent dat koeling in koelwagens niet voldoet aan de eis van de Verordening dat de koeling “ in het slachthuis” dient plaats te vinden. Bovendien mag het vlees tijdens het koelen alleen versneden en uitgebeend worden; andere manipulaties, zoals het verladen van het vlees in koelwagens, staat de Verordening niet toe. Met de door Ekro voorgestane koelprocedure wordt een goede controlemogelijkheid van de temperatuur van het vlees bij aanvang van het vervoer onvoldoende gewaarborgd, omdat een nauwkeurige temperatuurcontrole van de karkassen na het inladen niet mogelijk is. Wegens arbotechnische redenen is het immers niet mogelijk de temperatuur te controleren van andere dan de eerste twee rijen van de in de koelwagen geladen karkassen. De omstandigheid dat Ekro wegens bedrijfseconomische redenen een groter aantal kalveren wil slachten dan de koelcapaciteit van haar slachthuis strikt genomen toestaat, kan geen gewicht in de schaal leggen bij de uitleg van communautaire regelgeving die betrekking heeft op hygiënemaatregelen.
1.6
Ekro heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd. Zij vordert thans:
I
voor recht te verklaren dat het begrip slachthuis elke eenheid van een levensmiddelenbedrijf omvat, waaronder de koelwagens op het terrein van Ekro die bestemd zijn voor de (tijdelijke) opslag en koelen van karkassen om een continue daling van de temperatuur overal in het vlees van 7 °C te waarborgen;
II
voor recht te verklaren dat de (tijdelijke) opslag en het daaraansluitend koelen van vlees in koelwagens op het terrein van het levensmiddelenbedrijf van Ekro in overeenstemming is met het doel, de strekking en de bewoordingen van de temperatuurnorm als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk VII, punten 1 en 2, van Verordening 853/2004;
III
de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van twee weken na de dag waarop arrest zal worden gewezen tot aan de dag der algehele voldoening.
2.1
Met grief 1 vecht Ekro het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 2.6 aan, die daar zou hebben overwogen dat de koelwagen pas vanaf het terrein van het levensmiddelenbedrijf van Ekro vertrekt nadat de karkassen een temperatuur van 7 °C hebben bereikt. Volgens Ekro is deze overweging onjuist, voor zover daarmee de suggestie wordt gewekt dat Ekro met het vervoer van de karkassen begint voordat aan de temperatuurnorm is voldaan.
2.2
Dit betoog strandt reeds op het feit dat het zich richt tegen een oordeel dat niet als zodanig in rechtsoverweging 2.6 valt te lezen. De rechtbank heeft overwogen dat de koelwagen wacht op het terrein van Ekro tot de karkassen een temperatuur van 7 °C hebben bereikt en dat volgens de procedure de koelwagen pas daarna mag vertrekken. Met deze overweging heeft de rechtbank overigens niet de suggestie gewekt dat Ekro met het vervoer van de karkassen begint voordat aan de temperatuurnorm is voldaan. De rechtbank heeft in deze overweging slechts de tussen partijen vaststaande feiten weergegeven. Ook in zoverre faalt het betoog van Ekro.
2.3
De verwijzing in de grief naar het standpunt dat Ekro in haar brief van 30 september 2009 aan de VWA heeft ingenomen is, zonder toelichting, die ontbreekt, naar het oordeel van het hof zonder enig belang voor het geschil in hoger beroep.
2.4
De grief faalt.
3.1
In grief 2 komt Ekro op tegen het oordeel van de rechtbank dat de koelwagens, waarin Ekro de karkassen tot 7 °C koelt, niet vallen onder de definitie van ‘ slachthuis’ in de Verordening. Het hof is evenwel van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot een juist oordeel is gekomen en het maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen Ekro nog nader heeft aangevoerd voegt het hof daar het volgende aan toe.
3.2
Onder het begrip ‘slachthuis’ wordt in de Verordening verstaan:
“ een inrichting voor het slachten en uitslachten van dieren waarvan het vlees bestemd is voor menselijke consumptie” (bijlage I, onder 1.16)
Ingevolge artikel 2, lid 1, onder c, van Verordening (EG) Nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne, die algemene hygiënevoorschriften voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven bevat en die ook voor Ekro geldt, wordt onder ‘ inrichting’ verstaan:
“elke eenheid van een levensmiddelenbedrijf”
3.3
Het hof is van oordeel dat een koelwagen naar zijn aard bestemd is voor het vervoer van vlees en niet voor het slachten en uitslachten van vlees. De omstandigheid dat koelruimten onderdeel kunnen uitmaken van een slachthuis maakt nog niet dat een koelwagen ook een dergelijk onderdeel is. Ook kan een koelwagen niet worden aangemerkt als behorende tot de ‘eenheid’ van het levensmiddelenbedrijf, aangezien een koelwagen niet duurzaam is bestemd tot gebruik van het levensmiddelenbedrijf maar tot het vervoer van het vlees naar de klant. De met vlees geladen koelwagen bevindt zich ook maar tijdelijk op het terrein van Ekro. Nadat het vlees (volgens Ekro) gekoeld is tot 7 °C vertrekt de koelwagen naar de klant. In zoverre zijn de koelwagens ook niet te vergelijken met de stallen, omheinde terreinen en andere, wel duurzaam tot gebruik van het levensmiddelenbedrijf bestemde voorzieningen, waarop Ekro een beroep doet.
3.4
Daarbij is van belang dat de Verordening blijkens haar considerans hoofdzakelijk ten doel heeft om, met betrekking tot voedselveiligheid, een hoog niveau van bescherming van de consument te garanderen. Dit brengt mee dat geen plaats is voor een uitleg van in de Verordening gebruikte begrippen, die afbreuk zou kunnen doen aan de waarborgen die de verordening beoogt te bieden. Dit laatste zou, indien de interpretatie van Ekro wordt gevolgd, ongetwijfeld het geval zijn, nu immers vast staat dat vlees dat in de koelwagen is geladen niet op temperatuur kan worden gecontroleerd op een wijze die gelijkwaardig is aan de controle die in het slachthuis kan plaatsvinden. Tegen het oordeel van de rechtbank, dat het wegens arbotechnische redenen niet mogelijk is de temperatuur te controleren van andere dan de eerste twee rijen van de in de koelwagen geladen karkassen, is immers geen grief gericht, nog daargelaten dat de procedure van Ekro nu juist inhoudt dat de temperatuur van de karkassen in de koelwagen in beginsel niet wordt gemeten maar aan de hand van ervaringsregels wordt vastgesteld.
3.5
Ekro doet in dit verband tevergeefs een beroep op de definitie van ‘slachthuis’ in art. 2 lid 1 van Richtlijn 93/119/EG, waarin dit begrip is gedefinieerd als: “elke inrichting of installatie, met inbegrip van voorzieningen voor het verplaatsen en onderbrengen van dieren, die wordt gebruikt voor het commercieel slachten van de (…..) dieren”. Afgezien van het feit dat deze richtlijn, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, in het onderhavige geval toepassing mist, maakt ook reeds het doel van de richtlijn (de bescherming van dieren) dat de daarin gebruikte definities niet kunnen helpen bij de uitleg van de definitie van ‘slachthuis’ in de Verordening, die tot doel heeft het garanderen van een hoog niveau van bescherming van de consument.
3.6
Anders dan Ekro aanvoert doet aan het voorgaande niet af dat de primaire wettelijke verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid steeds bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf ligt. Die verantwoordelijkheid betekent niet dat de exploitant naar eigen inzicht mag afwijken van de duidelijke bewoordingen van een wettelijk voorschrift als het onderhavige, op grond van zijn inschatting dat die afwijking vanuit het standpunt van voedselveiligheid even effectief is. Het hof tekent hierbij aan dat, nu het bereiken van een temperatuur van 7 °C in de koelwagens door Ekro niet wordt gemeten (en ook niet bij alle karkassen adequaat
kanworden gemeten) maar hoofdzakelijk op basis van ervaringsregels wordt vastgesteld, niet voldaan is aan het vereiste dat koeling tot die temperatuur moet zijn
verzekerd, zoals de Verordening onder 1a) van de hiervoor geciteerde bepaling voorschrijft. In zoverre kan dus ook niet worden gezegd dat de methode van Ekro gelijkwaardig is aan de door de Verordening voorgeschreven procedure. Daaraan doet niet af dat, zoals Ekro in grief 4 nog aanvoert, de wijze waarop controle en verificatie van de temperatuurnorm dient plaats te vinden, niet in communautaire voorschriften is neergelegd. Het uitsluitend op grond van ervaringsregels in combinatie met steekproeven vaststellen van de temperatuur van het vlees kan in ieder geval niet worden aangemerkt als een methode waardoor het bereiken van de vereiste temperatuur is verzekerd. Dit betekent dat grief 4 faalt.
3.7
Aan het voorgaande doet evenmin af dat uit de Leidraad bij Verordening 853/2004 zou volgen dat mobiele slachthuizen zijn toegestaan. De koelwagens van Ekro kunnen in ieder geval niet als mobiel slachthuis worden beschouwd.
3.8
De conclusie moet zijn dat grief 2 faalt. Voor het stellen van prejudiciële vragen ziet het hof geen aanleiding.
3.9
Het voorgaande betekent dat de werkwijze van Ekro niet in overeenstemming is met de Verordening en dat haar vorderingen om die reden moeten worden afgewezen. Bij een afzonderlijke behandeling van grief 3, die zich richt tegen de overweging van de rechtbank onder 5.11 dat andere manipulaties dan het versnijden en uitbenen van het vlees tijdens het koelen niet zijn toegestaan, heeft Ekro dan ook geen belang. Hetzelfde geldt voor grief 5, die geen zelfstandige betekenis heeft.
4.1
Het voorgaande betekent dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd en dat de gewijzigde vorderingen van Ekro zullen worden afgewezen.
4.2
Ekro zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan hoger beroep;
- wijst de vorderingen van Ekro zoals in hoger beroep gewijzigd af;
- veroordeelt Ekro in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van de Staat begroot op € 666,-- voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris van de advocaat, en bepaalt dat over deze bedragen bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na deze uitspraak vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente verschuldigd zal zijn;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.V. van den Berg en A. W.H. Meij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2013, in aanwezigheid van de griffier.