In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 juli 2012. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Q], vastgesteld op € 626.000 per 1 januari 2010. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde van de woning niet hoger was dan € 400.000. Ter onderbouwing van zijn standpunt overhandigde belanghebbende een taxatierapport van taxateur [A], waarin de waarde van de woning op € 400.000 werd geschat per 1 januari 2011. De taxateur had later bevestigd dat de juiste waardepeildatum 1 januari 2010 was.
De mondelinge behandeling vond plaats op 19 juni 2013, waarbij beide partijen aanwezig waren. Het Gerechtshof oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd om de door hem voorgestelde waarde van € 626.000 te onderbouwen. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en stelde de waarde van de woning vast op € 475.000 per 1 januari 2010. Tevens werden de aanslagen dienovereenkomstig verminderd en werd de Inspecteur gelast om de griffierechten die door belanghebbende waren betaald in beroep en hoger beroep te vergoeden.
Het Hof concludeerde dat het standpunt van zowel de Inspecteur als dat van belanghebbende niet kon worden gevolgd, en dat de waarde in goede justitie moest worden vastgesteld. De uitspraak werd op 3 juli 2013 in het openbaar uitgesproken, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.