In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de teruggeleiding van een minderjarige naar België, na een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 29 oktober 2013 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 15 oktober 2013, waarin haar verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige werd afgewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De zaak is behandeld op 19 november 2013, waarbij de minderjarige in raadkamer is gehoord. De rechtbank had eerder de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de mening van de minderjarige over een eventuele terugkeer naar België. De rechtbank concludeerde dat de minderjarige zich verzet tegen terugkeer, wat de moeder betwistte. De moeder voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de invloed van de vader op de minderjarige en dat het recht van hoor en wederhoor was geschonden. De vader daarentegen stelde dat de minderjarige een duidelijke mening had over zijn verblijfplaats en dat er geen sprake was van beïnvloeding door hem. De raad adviseerde om rekening te houden met de wens van de minderjarige om bij de vader te blijven. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist en dat de minderjarige een leeftijd en mate van rijpheid had bereikt die rechtvaardigde dat met zijn mening rekening werd gehouden. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarmee de teruggeleiding naar België werd afgewezen.