ECLI:NL:GHDHA:2013:4648

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
200.136.271.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Stille
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderontvoering en teruggeleiding naar België

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de teruggeleiding van een minderjarige naar België, na een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 29 oktober 2013 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 15 oktober 2013, waarin haar verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige werd afgewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. De zaak is behandeld op 19 november 2013, waarbij de minderjarige in raadkamer is gehoord. De rechtbank had eerder de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de mening van de minderjarige over een eventuele terugkeer naar België. De rechtbank concludeerde dat de minderjarige zich verzet tegen terugkeer, wat de moeder betwistte. De moeder voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de invloed van de vader op de minderjarige en dat het recht van hoor en wederhoor was geschonden. De vader daarentegen stelde dat de minderjarige een duidelijke mening had over zijn verblijfplaats en dat er geen sprake was van beïnvloeding door hem. De raad adviseerde om rekening te houden met de wens van de minderjarige om bij de vader te blijven. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist en dat de minderjarige een leeftijd en mate van rijpheid had bereikt die rechtvaardigde dat met zijn mening rekening werd gehouden. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarmee de teruggeleiding naar België werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 november 2013
Zaaknummer : 200.136.271.01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-6875
Zaaknummer rechtbank : C/09/450024
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], België,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.A. Schipper te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te[woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Aboukir te Tilburg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 29 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 15 oktober 2013 van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 4 november 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage;
  • op 11 november 2013 een brief van 7 november 2013 met bijlagen;
  • op 18 november 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 19 november 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw M. van der Boon en mevrouw S. Zoutendijk namens de raad.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 13 september 2013 van de rechtbank Den Haag en naar de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 13 september 2013 is, voor zover van belang, de raad verzocht met spoed een onderzoek te verrichten naar de vraag of de na te noemen minderjarige zich verzet tegen een eventuele terugkeer naar België, alsmede of de minderjarige een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de teruggeleiding en de kostenveroordeling is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang, het verzoek van de moeder tot teruggeleiding van de hierna te noemen minderjarige naar België afgewezen. Voorts is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de moeder en de vader hebben van februari 1994 tot september 2008 een affectieve relatie met elkaar gehad;
  • uit de moeder is [in] 1999 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [naam minderjarige], hierna te noemen: de minderjarige, die door de vader is erkend;
  • de moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast;
  • de minderjarige heeft onder toezicht gestaan van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant van 4 mei 2009 tot 26 oktober 2009; deze ondertoezichtstelling is opgeheven vanwege de verhuizing van de moeder met de minderjarige naar België in september 2009;
  • partijen hebben sinds hun uiteengaan zowel in Nederland als in België verschillende juridische procedures gevoerd ten aanzien van het gezag over de minderjarige en de omgang tussen de vader en de minderjarige;
  • sinds 10 juni 2013 verblijft de minderjarige bij de vader in Nederland;
  • de vader, de moeder en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit;
  • de moeder heeft zich op 13 juni 2013 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 130076.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de teruggeleiding van de minderjarige naar België.
2.
De moeder verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de minderjarige onmiddellijk, dan wel op een door het hof te bepalen datum, zal worden afgegeven aan haar, opdat zij hem over de Nederlandse grens zal teruggeleiden.
3.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.
De moeder voert het volgende aan. De rechtbank heeft haar verzoek ten onrechte op grond van artikel 13 lid 2 van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het HKOV) afgewezen. Volgens haar dient de weigeringsgrond restrictief te worden geïnterpreteerd. In de onderhavige zaak doet de rechtbank in de bestreden beschikking haar conclusie, dat er sprake is van verzet waarmee rekening gehouden dient te worden, steunen op het verkorte raadsrapport en op hetgeen de rechtbank tijdens het kinderverhoor ter kennis is gekomen. Het verkorte raadsrapport kan niet leiden tot de conclusie dat het teruggeleidingsverzoek moet worden afgewezen, nu hieruit niet blijkt dat de raad heeft onderzocht wat de invloed van de vader is op de minderjarige en wat de achterliggende context is. Ook is onduidelijk waarop de raad zijn conclusie, dat er sprake is van copinggedrag, doet steunen. Voorts kan op basis van dit rapport niet worden geconcludeerd dat de minderjarige een mate van rijpheid heeft bereikt die maakt dat met zijn verzet rekening moet worden gehouden. Ook hetgeen de rechtbank tijdens het kinderverhoor ter kennis is gekomen kan niet tot afwijzing van het teruggeleidingsverzoek leiden. De rechtbank heeft tijdens de zitting dermate summier verslag gedaan van hetgeen tijdens het kinderverhoor aan de orde is geweest dat de moeder geen reële mogelijkheid heeft gehad om hierop te reageren, zodat het recht van hoor en wederhoor is geschonden. Dit weegt eens te meer nu uit het proces-verbaal blijkt dat de minderjarige zich ten overstaan van de rechtbank heeft beperkt tot de verklaring dat hij in Nederland wil verblijven, hetgeen onvoldoende is om te concluderen dat de minderjarige zich verzet. De minderjarige staat al enkele maanden onder de zeer sterke invloed van de vader en de moeder is ervan overtuigd dat een eventueel verzet van de minderjarige zal zijn ingegeven door de vader. Er was geen enkele aanwijzing dat de minderjarige het niet naar zijn zin had en bij de vader wilde wonen.
In de voorbije maanden heeft de vader op geen enkele wijze het contact tussen de moeder en de minderjarige gestimuleerd. De moeder kan de minderjarige niet meer bereiken op het haar bekende mobiele telefoonnummer. De minderjarige bevindt zich thans in een zeer onbeschermde positie, nu de moeder geen mogelijkheden heeft om het eenhoofdig ouderlijk gezag uit te oefenen.
5.
De vader heeft zich ter zitting als volgt verweerd. In de onderhavige zaak is sprake van de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 HKOV. De minderjarige verzet zich tegen zijn terugkeer naar de moeder en heeft bovendien een leeftijd en mate van rijpheid bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. De minderjarige heeft meermaals en op verschillende momenten te kennen gegeven dat hij niet meer terug wil keren naar de moeder. De vader ondersteunt de conclusies van de raad. Voorts betwist de vader dat er sprake is van beïnvloeding van de minderjarige van zijn kant. De minderjarige heeft een stellige mening die door de vader niet beïnvloed kan worden. Ten slotte stelt de vader - tevergeefs - al het mogelijke te hebben gedaan om het contact tussen de minderjarige en de moeder te bewerkstelligen. Naar zijn mening is hulpverlening bij de contacten tussen de minderjarige en de moeder noodzakelijk.
6.
De raad heeft ter zitting geadviseerd, mede gezien de leeftijd van de minderjarige, rekening te houden met zijn wens om bij de vader te verblijven. Voorts merkt de raad op dat de houding van de moeder op zich niet onbegrijpelijk is, maar adviseert hij de moeder vrede te krijgen met de situatie zoals die thans is. De raad acht van belang dat er contact tussen de moeder en de minderjarige wordt bewerkstelligd. Dit is volgens de raad eerst mogelijk indien de moeder instemt met de wens van de minderjarige ten aanzien van zijn verblijfplaats.
7.
Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de minderjarige zowel tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg, als bij de raad en tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven zich te verzetten tegen een terugkeer naar de
moeder in België. Dit verzet heeft de minderjarige in hoger beroep nader gemotiveerd met zijn negatieve ervaringen uit de tijd die hij bij zijn moeder in België verbleef en waarin veel ruzies plaatsvonden - zowel tussen de moeder en haar partner, als tussen de moeder en de minderjarige - als ook met de omstandigheid dat het in zijn beleving tussen hem en de moeder niet goed gaat en dat hij - indien al aan de orde - niet van plan is om bij zijn moeder in België te blijven omdat hij dan grote problemen voorziet. Voorts is het hof van oordeel dat op geen enkele manier is gebleken of is vast te stellen dat sprake is van beïnvloeding van de minderjarige door de vader. Het hof is derhalve - evenals de rechtbank - van oordeel dat de minderjarige zich tegen zijn terugkeer naar België verzet en dat de minderjarige een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden, zodat aan de weigeringsgrond genoemd in artikel 13 lid 2 HKOV is voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Stille en Van Dijk, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2013.