In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, ging het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Rotterdam. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2012 werd aangevochten. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 augustus 2013. Belanghebbende had op 14 juli 2011 zijn auto geparkeerd en was direct na het parkeren bezig geweest met handelingen om de parkeerbelasting te voldoen. Echter, door ongunstige weersomstandigheden, waaronder een noodweer met veel regen en wind, lukte het hem niet om de betaling te voltooien. Ondanks dat hij zijn chipkaart met voldoende saldo had, kon hij de parkeerautomaat niet goed bedienen door de omstandigheden. De parkeercontroleurs gaven aan dat hij de gelegenheid had om te betalen, maar de betaling mislukte door technische problemen met de automaat.
Het Gerechtshof oordeelde dat de tijd die belanghebbende had besteed aan het proberen te betalen van de parkeerbelasting, moet worden meegerekend bij de tijd die hem gegund had moeten worden om de belasting te betalen. De omstandigheden waaronder hij probeerde te betalen waren uitzonderlijk en rechtvaardigden dat de naheffingsaanslag niet in stand kon blijven. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan belanghebbende. De uitspraak werd op 9 september 2013 openbaar gemaakt, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.