Uitspraak
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak d.d. 9 september 2013
[X] te [Z], belanghebbende,
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Rotterdam is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 22 maart 2012 om 10:38 uur, nadat de parkeercontroleur had geconstateerd dat er geen bewijs van betaling van parkeerbelasting aanwezig was in de auto van belanghebbende. De parkeercontroleur had voorafgaand aan de naheffingsaanslag een aantekening gemaakt waarin stond dat de bestuurder, die uit een winkel kwam lopen, niet bezig was met handelingen gericht op het betalen van de parkeerbelasting. Belanghebbende betwistte deze constatering en voerde aan dat hij wel degelijk had betaald, wat hij trachtte te onderbouwen met een parkeerkaartje dat als begintijd 10:38 uur vermeldde.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 26 augustus 2013, heeft belanghebbende zijn standpunt verder toegelicht. Hij stelde dat hij direct na het parkeren van zijn auto naar de parkeermeter was gelopen om de parkeerbelasting te betalen en dat hij het parkeerkaartje op het dashboard had gelegd. De Inspecteur daarentegen hield vast aan de verklaring van de parkeercontroleur en stelde dat belanghebbende niet bezig was met het betalen van de parkeerbelasting op het moment dat de controleur de naheffingsaanslag oplegde.
Het Gerechtshof Den Haag heeft in zijn uitspraak op 9 september 2013 de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelde dat de parkeercontroleur terecht had geconstateerd dat belanghebbende niet bezig was met het betalen van de parkeerbelasting op het moment van controle. De aantekening van de controleur werd geloofd, en het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag in stand kon blijven. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.