In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en opnieuw te bepalen dat de ontkenning van het vaderschap gegrond is. De moeder is stateloos en heeft geen brondocumenten van haar nationaliteit kunnen overleggen, wat leidde tot de vraag welk recht van toepassing is op het geschil. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, waardoor Nederlands recht van toepassing is.
De moeder en de man waren van 1995 tot 2012 gehuwd en hebben een minderjarige dochter. De man heeft na de scheiding geen contact meer gehad met de moeder en de minderjarige. Uit een verwantschapsonderzoek is gebleken dat de huidige partner van de moeder, [partner], met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van de minderjarige is. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet de biologische vader is en dat de ontkenning van het vaderschap gegrond is. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de ontkenning van het vaderschap bevestigd.
De beslissing van het hof houdt in dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam wordt opgedragen om de registers aan te vullen en de vadergegevens van de man te verwijderen uit de geboorteakte van de minderjarige. De uitspraak is gedaan door mrs. Mink, Van Kempen en Van Wijk, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.