ECLI:NL:GHDHA:2013:4615

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
200.131.244/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Mink
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties en zorgproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader van de minderjarige verzocht om beëindiging van de uithuisplaatsing, die was opgelegd door de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De minderjarige woonde bij de moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, maar de vader erkende dat de moeder niet in staat was om de minderjarige thuis te verzorgen. De uithuisplaatsing was van kracht van 4 juli 2013 tot 8 november 2013, en was bedoeld om de minderjarige te beschermen in het licht van zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder, die bekend was met schizofrenie en mogelijk drugsgebruik.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vader en de moeder in een gespannen relatie verkeerden, wat de veiligheid van de minderjarige in gevaar bracht. De vader had de minderjarige eerder bij de grootmoeder geplaatst, maar er waren zorgen over zijn vermogen om een stabiele en veilige omgeving te bieden. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, vooral gezien de onduidelijkheid over de woonsituatie van de vader en zijn weigering om mee te werken aan hulpverlening.

Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de kinderrechter en oordeelde dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige was. De minderjarige had zich goed ontwikkeld bij de grootmoeder en had geen last meer van spanningen. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 oktober 2013
Zaaknummer : 200.134.737/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-1623
Zaaknummer rechtbank : C/09/445496
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Yildiz te Den Haag,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als persoon wiens verklaring voor deze procedure van belang kan zijn is aangemerkt [de grootmoeder], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de grootmoeder.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 1 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 juli 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij het hof is voorts van de zijde van vader op 22 oktober 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage ingekomen.
De zaak is op 23 oktober 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
 de heer J. Ekkels, namens de raad;
 mevrouw G. Vreugdenhil en mevrouw N. Boutaien namens Jeugdzorg;
 de grootmoeder.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de na te noemen minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 4 juli 2013 tot 8 november 2013, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling. De beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voorts is bepaald dat deze machtiging van kracht blijft indien en voor zover een indicatiebesluit binnen vier weken na 24 juni 2013 afgegeven, strekt tot uithuisplaatsing van de minderjarige in dezelfde categorie.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
De minderjarige is tot 8 november 2013 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige], geboren [geboortedatum](hierna te noemen: de minderjarige) voor de periode van 4 juli 2013 tot 8 november 2013.
2.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
het hoger beroep van de vader gegrond te verklaren;
de uithuisplaatsing van de minderjarige alsnog af te wijzen, althans de raad niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek;
kosten rechtens.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen.
4.
De vader voert het volgende aan. De vader stelt dat er geen sprake is van een noodzaak tot uithuisplaatsing. De vader woonde reeds geruime tijd met de minderjarige bij de grootmoeder en deelde samen met de grootmoeder de zorg over de minderjarige. Naar aanleiding van een miscommunicatie tussen de vader en Jeugdzorg is de minderjarige uit huis geplaatst bij de grootmoeder en is door Jeugdzorg gesteld dat de vader niet langer bij de grootmoeder mag wonen. De uithuisplaatsing is aldus het gevolg van spanningen tussen de ouders en de gezinsvoogd. Dit biedt geen grondslag voor een uithuisplaatsing.
5.
Jeugdzorg stelt dat de vader als gevolg van huiselijk geweld en spanningen tussen de ouders samen met de minderjarige is verhuisd naar de grootmoeder. Tegen de afspraken in nam de vader de minderjarige regelmatig mee naar de moeder. De minderjarige is daar getuige geweest van de spanningen tussen de ouders, hetgeen hem angstig maakt. De moeder is bekend met schizofrenie. Bij beide ouders is sprake van een vermoeden van drugsgebruik.
Hoewel de vader dit ontkent heeft hij tot op heden geweigerd zich te laten testen. Daarnaast is onduidelijk waar de vader momenteel verblijft en is de vader tot op heden geen enkel doel nagekomen, zoals door de vader samen met Jeugdzorg geformuleerd. Jeugdzorg maakt zich zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en acht de vader niet geschikt om de minderjarige op te voeden.
6.
Het hof overweegt als volgt. Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter een machtiging verlenen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Het hof is van oordeel dat wordt voldaan aan de gronden voor een uithuisplaatsing. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
7.
Het hof stelt vast dat de moeder belast is met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Dit leidt er toe dat, indien de uithuisplaatsing wordt beëindigd, de minderjarige in beginsel terug zou keren naar de moeder. Tussen partijen staat als onbestreden vast dat de moeder niet in staat is de minderjarige op te voeden, zodat reeds hierom wordt voldaan aan de gronden van een uithuisplaatsing. Door de vader is echter gesteld dat de minderjarige niet zal terugkeren naar de moeder aangezien hij reeds voorafgaand aan de uithuisplaatsing op vrijwillige basis samen met de minderjarige bij de grootmoeder is ingetrokken. Daarom zou de noodzaak tot een uithuisplaatsing ontbreken. Het hof overweegt dat, zelfs als deze feitelijke situatie zich zou voortzetten, de gronden voor een uithuisplaatsing onveranderd aanwezig blijven.
8.
Immers, als onbestreden staat vast dat de vader voorafgaand aan de uithuisplaatsing regelmatig contact had met de moeder, waarbij hij de minderjarige in dit contact betrok. De veiligheid van de minderjarige kan in dit contact niet worden gegarandeerd als gevolg van de gespannen relatie tussen de ouders en het mogelijke drugsgebruik van beide ouders. Hoewel de vader dit drugsgebruik ontkent, heeft de vader tot nu toe nagelaten hier bewijs van te leveren. Tevens is door Jeugdzorg onbestreden gesteld dat de vader de geformuleerde doelen niet nakomt. Zo houdt de vader zich niet aan de afspraken ter zake van de bezoekregeling met de minderjarige en weigert hij de aangeboden hulpverlening te accepteren. Deze weigering leidt ertoe dat de veiligheid van de minderjarige bij de vader niet gewaarborgd kan worden. Het hof is van oordeel dat het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien ertoe leidt dat ook de vader niet in staat is een stabiel en veilig opvoedingsklimaat te scheppen, waarin continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige gewaarborgd is. De waarborg die een uithuisplaatsing biedt, om te verhinderen dat de vader de minderjarige, al dan niet tijdelijk, bij de grootmoeder weghaalt, is dan ook noodzakelijk.
9.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de grootmoeder noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Ter zitting is door alle aanwezigen bevestigd dat het goed gaat met de minderjarige bij de grootmoeder. De minderjarige heeft geen last meer van spanningen, is tot rust gekomen en heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
10.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en zal beslissen als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Mink en Van der Linden, bijgestaan door mr. Braat, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2013.