ECLI:NL:GHDHA:2013:4614

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
200.109.314
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verzoek tot rekening en verantwoording

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot verdeling van de gezamenlijke goederen en nadere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden was afgewezen. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw te verplichten tot het afleggen van rekening en verantwoording over haar vermogen, met name over het verloop van haar bankrekeningen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 maart 2009. De vrouw bestrijdt dit verzoek en stelt dat er al verrekend is op basis van een vaststellingsovereenkomst die op 24 oktober 2007 is getekend. De vrouw verzoekt in incidenteel appel om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 38.212,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof overweegt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn verzoeken en dat de vaststellingsovereenkomst in stand is gebleven, waardoor de man geen recht heeft op de gevraagde informatie. Het hof wijst het verzoek van de man tot rekening en verantwoording af, omdat hij niet kan aantonen dat hij recht heeft op de gevraagde gegevens. De vrouw heeft ook niet voldoende bewijs geleverd voor haar verzoek tot betaling van het bedrag van € 38.212,-. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. De uitspraak is gedaan op 13 november 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.109.314
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-9336 408198
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker , tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. P. Quist, thans mr. C.P.J.M van Ruijven, te Naaldwijk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.T. Vogelaar, te Wateringen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 april 2012 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 22 juli 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 11 september 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • op 3 juli 2012 nogmaals het beroepschrift, ditmaal met bijlagen.
  • op 27 juli 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 27 juli 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep in geschil tussen partijen, gehuwd op 28 november 1985, de echtscheiding uitgesproken. Het verzoek van de man tot verdeling van de gezamenlijke goederen en nadere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is als zijnde onvoldoende bepaald afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zo nodig onder aanvulling van gronden, te bepalen dat de vrouw rekening en verantwoording dient af te leggen, dan wel een boedelbeschrijving dient te maken, met betrekking tot haar vermogen en met name met betrekking tot het verloop van haar rekeningen, waaronder [rekeningnummer sub 1], [rekeningnummer sub 2], [rekeningnummer sub 3] en [rekeningnummer sub 4] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 maart 2009, dan wel subsidiair te bepalen dat de vrouw afschrift dient te verstrekken van het verloop van haar bankrekeningen, waaronder [rekeningnummer sub 1], [rekeningnummer sub 2], [rekeningnummer sub 3] en [rekeningnummer sub 4] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 maart 2009, een en ander uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en meent dat de man in al zijn verzoeken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat zijn verzoeken dienen te worden afgewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking. In incidenteel appel verzoekt de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tot betaling van een bedrag van € 38.212,- dient over te gaan, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum indiening verzoekschrift, te weten 28 juni 2011, dan wel een datum die het hof in goede justitie juist acht.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw in haar incidentele beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar beroep af te wijzen. Subsidiair verzoekt de man het hof te bepalen dat er niet eerder kan worden geoordeeld over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dan nadat de vrouw volledig opening van zaken heeft verstrekt over al haar bankrekeningen en het verloop daarvan vanaf 1 januari 2002 tot en met 1 maart 2009. Meer subsidiair verzoekt de man om te bepalen dat hij een bedrag van nihil, althans een door het hof juist geacht bedrag aan de vrouw verschuldigd is, lager dan € 38.212,- en het verzoek om wettelijke rente af te wijzen, althans toe te wijzen vanaf een datum als het hof juist acht, later dan 28 juni 2011. Bij wege van vermeerdering van verzoek verzoekt de man het hof te verklaren voor recht dat de vaststellingsovereenkomst van 24 oktober 2007 is vernietigd, althans deze vaststellingsovereenkomst te vernietigen en te oordelen dat er gedurende het huwelijk niet is verrekend en dat de huwelijkse voorwaarden en de beperkte gemeenschap nog volledig dienen te worden afgewikkeld.

Vaststellingsovereenkomst

5.
De man stelt dat de door partijen getekende vaststellingsovereenkomst van 24 oktober 2007 vermoedelijk tot stand is gekomen onder dwaling, bedrog en/of bedreiging. De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen zonder dat de man de daaraan ten grondslag liggende financiële administratie heeft ingezien. De man vermoedt dat grote geldbedragen, die ten tijde van het huwelijk naar de rekening van de vrouw zijn geboekt, door de vrouw naar andere rekeningen zijn overgemaakt. De vaststellingsovereenkomst geeft aldus een onjuiste voorstelling van zaken weer. De man heeft bij aangetekende brief van 6 september 2013 de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd. Nu de overeenkomst is vernietigd, verzoekt de man op grond van artikel 1:143 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) de vrouw tot het afleggen van rekening en verantwoording met betrekking tot haar vermogen en met name met betrekking tot het verloop van haar rekeningen. Subsidiair verzoekt de man om inzage in de financiële gegevens van de vrouw op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook: Rv). De man heeft belang bij inzage van deze gegevens, om zo een mogelijk verzoek tot vernietiging van de overeenkomst door een rechterlijk vonnis te onderbouwen. De man betwist dat hij eerder in de gelegenheid is gesteld om de door hem verzochte rekeningafschriften in te zien.
6.
De vrouw stelt dat partijen reeds ten tijde van het huwelijk hebben verrekend en dit hebben vastgelegd in de voornoemde vaststellingsovereenkomst. Er is derhalve geen grond voor een verzoek tot toepassing van artikel 1:143 BW. Het verzoek van de man tot inzage op grond van de exhibitieplicht kan eveneens niet worden toegewezen. Het verzoek van de man is onvoldoende gespecificeerd en vertoont onvoldoende samenhang met de echtscheiding, zodat het verzoek ook op deze grond dient te worden afgewezen. De vrouw heeft in het verleden de man aangeboden de administratie met betrekking tot de bankrekeningen in te zien. De man heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt.
Artikel 1:143 lid 1 Burgerlijk Wetboek
7.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:143 lid 1 BW bepaalt dat ieder der echtgenoten kan verzoeken dat het te verrekenen vermogen van de andere echtgenoot wordt beschreven. Deze regeling ziet toe op het verschaffen van de benodigde gegevens om de verrekenvordering van de overeengekomen huwelijkse voorwaarden over en weer te kunnen vaststellen. In casu echter is de verrekenvordering reeds vastgesteld en opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 24 oktober 2007. De man heeft weliswaar een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst gedaan, echter de vrouw heeft zich niet bij deze vernietiging neergelegd, waardoor de buitengerechtelijke verklaring zonder effect is gebleven. De vaststellingsovereenkomst is aldus in stand gebleven, waardoor geen beroep kan worden gedaan op voornoemd artikel, nu dit artikel ziet op het verschaffen van gegevens voorafgaand aan de verrekening.
Artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
8.
Subsidiair heeft de man verzocht om overlegging van rekeningafschriften door de vrouw op grond van artikel 843a Rv. Het hof overweegt dat voornoemd artikel bepaalt dat hij die daarbij een rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is. Het hof stelt vast dat de exhibitieplicht niet een algemeen inzagerecht betreft en dat de verzochte bescheiden zodanig concreet dienen te worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en dat getoetst kan worden of verzoeker een rechtmatig belang heeft. Uit de Parlementaire Geschiedenis blijkt dat de exhibitieplicht van art. 843a Rv is bedoeld voor de situatie, dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan slechts het vermoeden bestaat dat zij steun zouden kunnen geven aan de stellingen van de verzoekende partij. Het hof stelt vast dat de man niet bekend is met de inhoud van de rekeningafschriften, doch dat hij slechts vermoedt dat hieruit zou kunnen blijken dat de vrouw geldbedragen voor de man heeft verborgen. Indien dit het geval blijkt te zijn, wil de man de gerechtelijke vernietiging van de overeenkomst inroepen. Hij weet aldus echter niet of hij dit vorderingsrecht geldend kan maken, laat staan dat hij weet op welke grondslag hij dit dan zou kunnen doen. Naar het oordeel van het hof is hiermee niet voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste. Er is in dit geval sprake van een fishing expedition. De wet laat hiervoor uitdrukkelijk geen ruimte. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen.
Verklaring voor recht/ vernietiging vaststellingsovereenkomst
9.
Het verzoek de vaststellingsovereenkomst te vernietigen, zal worden afgewezen, nu het door de man gedane beroep op een vernietigingsgrond, dat door de vrouw wordt weersproken, door hem onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd.

Verrekening over 2008

10.
De vrouw stelt dat in de huwelijkse voorwaarden een verrekening is opgenomen. Partijen zijn feitelijk uiteengegaan begin 2009. Partijen hebben verrekend tot en met 31 december 2007 en dienen derhalve over 2008 nog te verrekenen. De vennootschap[naam vennootschap]laat over 2008 een stijging in het eigen vermogen zien van € 175.134,-. De vennootschap [vennootschap 2]laat een daling van het vermogen zien van € 98.710,-. Per saldo is sprake van een stijging van het eigen vermogen van € 76.424,-. Dit saldo dient conform de huwelijkse voorwaarden door partijen bij helfte te worden verdeeld waardoor aan de vrouw toekomt een bedrag van € 38.212,-, te vermeerderen met de wettelijke rente per 28 juni 2011.
11.
De man stelt dat de verrekenplicht over 2008 wederzijds is. De man schort zijn verplichting tot verrekening op totdat de vrouw volledige opheldering heeft verschaft over haar bezittingen en schulden en het verloop daarvan. Ten aanzien van het vermogen in de besloten vennootschappen stelt de man dat deze niet onder het te verrekenen vermogen vallen. In de huwelijkse voorwaarden is ten aanzien van het inkomensbegrip slechts beschreven dat dit begrip niet in fiscaalrechtelijke zin moet worden opgevat. Het begrip is niet verder omschreven, waardoor hieronder geen ondernemingswinsten vallen. Indien de winsten er wel onder vallen, dan dienen deze alsnog niet te worden verrekend, nu deze winsten op grond van artikel 2:216 BW niet uitkeerbaar zijn, omdat het eigen vermogen niet groter is dan de reserves, die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden. De reserves zijn nagenoeg verdampt als gevolg van de in de afgelopen jaren geleden verliezen. Een betaling aan de vrouw zal leiden tot een faillissement. Indien de vrouw wel aanspraak maakt op een aandeel in een deel van de winst in de bv’s dan dienen de door de vrouw genoemde bedragen te worden gecorrigeerd op een groot aantal punten.
12.
Het hof overweegt als volgt. Om tot een verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden te komen, dient door partijen inzicht te worden gegeven in de te verrekenen bestanddelen aan zowel de zijde van de man als aan de zijde van de vrouw. De vrouw heeft nagelaten de benodigde bescheiden over te leggen om tot vaststelling van het te verrekenen vermogen te komen. De enkele stelling over de stijging van het eigen vermogen in de vennootschap van de man is onvoldoende om tot deze vaststelling te komen. Het hof kan derhalve de verrekeningvordering niet vaststellen, zodat het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
13.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Dijk, Zwagemaker, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2013.