ECLI:NL:GHDHA:2013:4613

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
200.130.116-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Husson
  • L. Lückers
  • A. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep inzake griffierecht in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep tegen de beschikkingen van de rechtbank Den Haag. De vrouw had op 9 juli 2013 hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van 14 mei 2012 en 9 april 2013. De kwestie draait om de tijdigheid van de betaling van het griffierecht, dat volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) binnen vier weken na indiening van het beroepschrift op de rekening van het hof moet zijn bijgeschreven. De vrouw had het griffierecht niet tijdig betaald, maar haar advocaat stelde dat de betaling op 5 augustus 2013 was uitgevoerd, terwijl het hof pas op 8 augustus 2013 de betaling ontving.

De advocaat van de vrouw voerde aan dat de vertraging te wijten was aan de verwerking door de bank en dat de betaling op 5 augustus 2013 was gedaan via een spoedoverboeking. De advocaat van de man betwistte dit en stelde dat de vrouw niet had aangetoond dat de betaling tijdig was bijgeschreven. Het hof overwoog dat de Wgbz strikt moet worden uitgelegd, maar dat in dit geval de omstandigheden van de spoedoverboeking en de vertraging bij de bank niet voor rekening van de vrouw mochten komen.

Uiteindelijk verklaarde het hof de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep en besloot dat de behandeling van de zaak op een later moment zal worden voortgezet. Deze beslissing werd genomen door de rechters M. Husson, L. Lückers en A. Kamminga, en uitgesproken op 13 november 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.130.116/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-3746 (scheiding) en FA RK 11-9128 (verdeling)
Zaaknummer rechtbank : C/09 394263 en C/09 407757
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.A. Nandoe Tewarie te Zoetermeer,
tegen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Dreesmann-Bruijntjes te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 9 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 14 mei 2012 en 9 april 2013 van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • op 9 augustus 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 20 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 6 september 2013 een brief van 5 september 2013 met bijlagen;
  • op 1 oktober 2013 een V-formulier van 27 september met bijlage.
Op 31 oktober 2013 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep, door mr. Lückers als raadsheer-commissaris, mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • namens de vrouw: mr. T. Bissessur te Zoetermeer;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen.
Bij de tussenbeschikking van 14 mei 2012 is – voor zover in hoger beroep van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij de eindbeschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

1.
Het hof stelt vast dat de vrouw het door haar verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 9 juli 2013 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) het griffierecht uiterlijk 6 augustus 2013 op de bankrekening van het hof dienen te zijn bijgeschreven. De betaling van het griffierecht is evenwel op 8 augustus 2013 op de rekening van het hof bijgeschreven.
2.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, jo artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De rechter kan deze bepaling op basis van artikel 282a, vierde lid Rv buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.
De advocaat van de vrouw stelt dat volgens haar bank, de Rabobank, de griffierechten binnen vier weken, te weten voor 6 augustus 2013, op het bankrekeningnummer van het hof bij de Royal Bank of Scotland zijn bijgeschreven. Zij heeft op zondag 4 augustus 2013 een spoedoverboeking gedaan die op maandagochtend 5 augustus 2013 om 6:46 uur door de Rabobank is verwerkt en op dat moment tevens door de Royal Bank of Scotland op het gebruikelijke bankrekeningnummer is ontvangen. Naar aanleiding van de spoedoverboeking heeft zij op maandag 5 en dinsdag 6 augustus 2013 contact gehad met het LDCR. Zij vernam van het LDCR dat het bedrag nog niet binnen was en dat haar werd meegedeeld dat indien het bij haar van de rekening was afgeschreven, het waarschijnlijk op een tussenrekening zou zijn geboekt.
Voorts merkt de advocaat van de vrouw op dat het probleem is ontstaan doordat de betaling zonder specifiek notanummer is betaald, maar wel het dossiernummer van het hof en de namen van partijen bij de betaling vermeld zijn.
Tot slot heeft de advocaat van de vrouw bewijsstukken aan het hof doen toekomen waaruit blijkt dat de griffierechten op 5 augustus 2013 zouden zijn ontvangen door the Royal Bank of Scotland, maar deze pas op 8 augustus 2013 door de bank zijn door geboekt. Dit kan de vrouw niet verweten worden. Tevens mag verwacht worden, in alle redelijkheid, dat bij een spoedoverboeking het bedrag op dezelfde dag wordt bijgeschreven, daar is immers ook extra voor betaald.
4.
De advocaat van de man heeft ter terechtzitting onder meer aangevoerd dat op grond van de Wgbz binnen vier weken na indiening van het beroepschrift het griffierecht moet zijn bijgeschreven op de rekening van het gerechtshof of ter griffie zijn gestort. Er zijn geen aanknopingspunten voorhanden om toepassing van de wettelijke sanctie achterwege te laten, waarop ook geen beroep is gedaan. Mr. Nandoe stelt uitsluitend dat zij tijdig heeft betaald.
Voorts stelt de advocaat van de man dat volgens mr. Nandoe het probleem zou zijn ontstaan omdat zij een betalingsopdracht zonder specifiek notanummer heeft gegeven. In het licht van de jurisprudentie mag van haar verwacht worden dat zij ervoor zorgt dat zij over de juiste gegevens beschikt om tot een juiste betaling te kunnen overgaan. Dat zij niet de juiste gegevens heeft ingevoerd, hetgeen kennelijk tot een vertraging in de verwerking van de betalingsopdracht heeft geleid, ligt volledig in de risicosfeer van mr. Nandoe.
Verder voert de advocaat van de man aan, dat mr. Nandoe weliswaar stelt dat de betaling door haar bank op 5 augustus 2013 is uitgevoerd, maar dat een rekeningafschrift om dit daadwerkelijk te verifiëren ontbreekt en dat de door mr. Nandoe overgelegde documenten uitsluitend berichten betreffen die geknipt en geplakt zijn. Dat het betaalde griffierecht drie dagen bij de Bank of Scotland is geparkeerd en dat deze bank dit erkent, is onjuist. In het bericht van 23 september 2013 van de Rabobank aan mr. Nandoe wordt verwezen naar de door de Rabobank gehanteerde referentie, de Bank of Scotland, die uitsluitend erkent dat de rekening op 8 augustus 2013 is gecrediteerd. De vrouw heeft niet aangetoond dat het griffierecht op 5 augustus 2013 is bijgeschreven op de rekening van de Bank of Scotland.
Tot slot stelt de advocaat van de man dat mr. Nandoe op 5 en 6 augustus 2013 reeds via het LDCR op de hoogte was dat de betaling niet goed verliep en zij actie had moeten ondernemen en zekerheidshalve zorg had moeten dragen voor storting van het griffierecht ter griffie. De advocaat van de man verzoekt het hof daarom de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren.
5.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 3, derde lid, Wgbz dient het griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt. Uitgangspunt is derhalve de datum van bijschrijving op de bankrekening van het gerechtshof. Uit het door mr Nandoe overgelegde “swift verkeer” blijkt duidelijk – en via interne navraag bij het LDCR door het hof is bevestigd , dat een betaling als door mr. Nandoe gesteld op 5 augustus 2013 door de Royal Bank is ontvangen, maar dat eerst op 8 augustus 2013 de rekening van het gerechtshof is gecrediteerd. Het hof is van oordeel, dat de Wgbz strikt moet worden uitgelegd en dat de datum van bijboeking op de rekening van het hof in beginsel bepalend is voor de ontvankelijkheid en dat het overigens voor rekening en risico van de betaler komt indien de bijboeking niet tijdig geschiedt. Het hof is evenwel in onderhavig geval van oordeel dat, zeker gezien de omstandigheid dat sprake is geweest van een spoedoverboeking, de omstandigheid dat de Royal Bank of Scotland de op 5 augustus 2013 door haar ontvangen betaling eerst op 8 augustus 2013, derhalve drie dagen later, crediteert niet voor rekening en risico van de vrouw behoort te komen. Het hof zal derhalve de vrouw ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep.
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een door het hof nader te bepalen datum, waartoe partijen een oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Lückers en Kamminga, bijgestaan door Hansler als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2013.