ECLI:NL:GHDHA:2013:4605

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
BK-13-00018 t-m BK-13-00020
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonheffingen en boetebeschikkingen met betrekking tot privégebruik auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot naheffingsaanslagen loonheffingen en boetebeschikkingen. De belanghebbende, [X], was als directeur in dienst bij [A] BV en had een auto ter beschikking gesteld gekregen. De Inspecteur legde naheffingsaanslagen op voor de jaren 2006, 2007 en 2008, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij minder dan 500 kilometer per jaar privé met de auto had gereden. De rechtbank verklaarde de beroepen van belanghebbende ongegrond, maar vernietigde de boetebeschikkingen. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de boetes ten onrechte aan hem waren opgelegd, omdat de auto een defecte kilometerteller had en de verantwoordelijkheid voor de administratie bij de werkgever lag. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aan zijn bewijslast had voldaan en dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en legde de boetes vast op 10% van de nageheven belasting, rekening houdend met de financiële omstandigheden van belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
Meervoudige kamer
Nummers BK-13/00018 tot en met BK-13/00020

Uitspraak van 4 december 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Oost, Landelijk Coördinatiecentrum Auto, de Inspecteur,
inzake de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 15 november 2012, nummers AWB 12/5679 LB, AWB 12/5682 LB en AWB 12/5683LB, betreffende na te melden naheffingsaanslagen en beschikkingen.

Naheffingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 13 oktober 2011 de volgende naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente opgelegd:
- voor het jaar 2006 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag 2006) van € 4.171 (aanslagnummer [...]), een boetebeschikking van € 2.085 en een beschikking heffingsrente van € 758,
- voor het jaar 2007 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag 2007) en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van respectievelijk € 3.341 en € 318 (aanslagnummer [...]), een boetebeschikking van € 1.670 en een beschikking heffingsrente van € 479, en
- voor het jaar 2008 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag 2008) en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van respectievelijk € 3.822 en € 430 (aanslagnummer [...]), een boetebeschikking van € 1.911 en een beschikking heffingsrente van € 337.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen voor zover het de naheffingsaanslagen en de beschikkingen betreft ongegrond verklaard, de beroepen voor zover het betreft de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikkingen vernietigd, de boetes verminderd tot respectievelijk € 417 (2006), € 334 (2007) en € 382 (2008) en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het griffierecht van € 42 te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 oktober 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende door de rechtbank onder 1 tot en met 6 van de uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
”1. Eiser is gedurende de periode 1 januari 2006 tot en met 30 april 2009 (hierna: het tijdvak) als directeur in dienstbetrekking bij [A] BV (hierna: de werkgever). Eisers werkgever heeft in het tijdvak een Volvo 850 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) aan eiser ter beschikking gesteld. Deze auto heeft een cataloguswaarde van € 36.461.
2.
Eiser heeft op 30 januari 2006 verweerder verzocht om afgifte van een verklaring geen privé gebruik auto (hierna: de verklaring). Bij beschikking van 2 februari 2006 heeft verweerder deze verklaring, met ingang van 1 januari 2006, verstrekt. De werkgever van eiser heeft op grond van deze verklaring over het tijdvak de bijtelling wegens privégebruik van de aan eiser ter beschikking gestelde auto achterwege gelaten.
3.
Verweerder heeft op 23 maart 2010 aan eiser een vragenformulier toegezonden ter controle van de vraag of terecht van de verklaring gebruik werd gemaakt. Eiser heeft het vragenformulier ingevuld en een rittenadministratie over de jaren 2008 en 2009 overgelegd waarbij hij vermeldt dat de kilometerteller van zijn auto defect is. In deze rittenadministratie (hierna: de kladadministratie) staat geen kilometerstand per rit vermeld en worden geen adressen vermeld. Verweerder heeft eiser bij brief van 9 december 2010 bericht dat de rittenadministratie niet aan de wettelijke eisen voldoet en eiser in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren. Bij brief van 31 januari 2011 heeft verweerder daarnaast aan eiser verzocht de rittenadministratie over 2006 en 2007 te overleggen.
4.
Verweerder heeft bij brieven van 13 september 2011 de onderhavige naheffingsaanslagen en vergrijpboetes aangekondigd en met dagtekening 13 oktober 2011 onderhavige naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd.
5.
Eiser heeft tegen bovengenoemde naheffingsaanslagen bezwaar ingediend en heeft op 23 november 2011 een nieuwe rittenadministratie ingediend over de jaren 2008 en 2009 (hierna: de nieuwe rittenadministratie), waarbij per rit de afstand, de kilometerstand, het adres, de postcode en het reisdoel wordt vermeld. Deze rittenadministratie heeft hij nadien aangevuld.
6.
Op 22 mei 2012 heeft eiser een viertal overeenkomsten met zijn werkgever overgelegd over de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009. De tekst van deze overeenkomsten luidt als volgt: “(…) Het is de werknemer, te weten [eiser] niet toegestaan de [auto] in het jaar (…) te gebruiken voor privédoeleinden, slechts voor zakelijke ritten. Voor privédoeleinden dient gebruik gemaakt te worden van één van uw auto’s in privébezit.
Eén en ander dient door middel van door u aan te leveren maandstaten te worden geverifieerd. (…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2. Belanghebbende heeft naast hetgeen hij voor de rechtbank heeft aangevoerd in hoger beroep ter ondersteuning van zijn standpunt – zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd.
In de jaren 2006 tot en met 2008 is hem door de BV een personenauto ter beschikking gesteld waarvan de kilometerteller niet functioneerde. De BV is als werkgever ervoor verantwoordelijk dat belanghebbende aan de hand van het navigatiesysteem een kilometeradministratie moest opstellen en niet kon bewijzen dat hij minder dan 500 kilometer per jaar in privé heeft gereden. De boetes dienen in plaats van aan belanghebbende aan de BV te worden opgelegd.
4.3. De Inspecteur houdt onder verwijzing naar hetgeen hij voor de rechtbank heeft aangevoerd in hoger beroep de juistheid van de naheffingsaanslagen en boetes staande.
Hij heeft in hoger beroep met betrekking tot de opgelegde boetes aangevoerd dat belanghebbende de aan hem afgegeven ”Verklaring geen privégebruik auto” had kunnen intrekken toen bleek dat de kilometerteller niet (meer) functioneerde. De verantwoordelijkheid voor de forfaitaire bijtelling wegens privégebruik van de auto zou in dat geval voor de toekomstige jaren verschoven zijn naar de werkgever. Subsidiair stelt de Inspecteur dat het rijden met een auto waarvan de kilometerteller defect is dermate lichtvaardig is dat sprake is van grove schuld dat wil zeggen, een in laakbaarheid aan opzet grenzend handelen dan wel nalaten van belanghebbende. De boete dient niet verder te worden gematigd.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard op – voor zover van belang - de volgende gronden:
”9. In artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is bepaald dat indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis wordt gesteld op ten minste 22% (tekst 2006 en 2007) respectievelijk 25% (tekst 2008 en 2009) van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden wordt gebruikt. Ingevolge het tweede lid (tekst 2006, 2007 en 2008) respectievelijk het vierde lid (tekst 2009) van artikel 13bis van de Wet LB wordt, indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden wordt gebruikt, het voordeel gesteld op nihil.
10.
De bewijslast om aan te tonen dat met de auto op kalenderbasis (
Hof: kennelijk is bedoeld “kalenderjaarbasis”)niet meer dan 500 km privé is gereden, rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet doen blijken dat hij in de onderhavige naheffingstijdvakken voor niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
Naheffingsaanslag 2008 en 2009
11.
De door eiser overgelegde kladadministratie over de jaren 2008 en 2009 is geen sluitende kilometerregistratie nu hierop geen kilometerstanden en geen adressen vermeld worden. Ook met de door eiser in de bezwaarfase overgelegde nieuwe rittenadministratie voldoet eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aan de op hem rustende bewijslast. Deze nieuwe rittenadministratie is achteraf door eiser opgesteld en voorzien van kilometerstanden, adressen, postcodes en reisdoel. Bovendien heeft verweerder onweersproken gesteld dat er verschillen zijn tussen de in de kladregistratie vermelde ritten en de nieuwe rittenadministratie. De door eiser overgelegde overeenkomsten met zijn werkgever leiden evenmin tot een ander oordeel nu deze overeenkomsten pas op 16 mei 2012 door eiser zijn overgelegd zonder de in de overeenkomsten vermelde maandstaten. Deze overeenkomsten hebben naar het oordeel van de rechtbank geen toegevoegde waarde nu eiser door middel van de overgelegde rittenadministraties niet heeft doen blijken dat hij niet meer dan 500 km privé heeft gereden.
(…)
Naheffingsaanslag 2006 en 2007
13.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de rittenadministraties over de jaren 2006 en 2007 ten onrechte heeft opgevraagd. Nu eiser echter op 30 januari 2006 een verklaring heeft aangevraagd is op hem de bewijslast komen te rusten dat hij voor niet meer dan 500 km privé heeft gereden met de auto. Het stond verweerder in dat kader vrij de rittenadministraties over die jaren op te vragen. Het standpunt van eiser faalt derhalve. Aangezien eiser geen rittenadministratie heeft overgelegd of op andere wijze heeft doen blijken dat hij voor niet meer dan 500 km privé heeft gereden met de auto heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de naheffingsaanslagen 2006 en 2007 terecht opgelegd.
Overige gronden
14.
Verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat hij de catalogusprijs van de auto heeft gebaseerd op de catalogusprijs zoals deze voor de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt gehanteerd. Het standpunt van eiser, dat de auto in slechte staat van onderhoud verkeerde en zijn werkgever geen middelen had om onderhoud aan de auto te laten plegen, kan gelet op het bepaalde in artikel 13bis, vijfde lid (tekst 2006 en 2007) respectievelijk zesde lid (tekst 2008) en achtste lid (tekst 2009) Wet LB niet leiden tot het toepassen van een lagere catalogusprijs.
Met betrekking tot eisers standpunt dat de naheffingsaanslag aan zijn werkgever opgelegd had moeten worden oordeelt de rechtbank dat de wettelijke bepaling van artikel 13bis Wet LB hiertoe geen ruimte biedt.
15.
Gelet op het hiervoor overwogene zijn de beroepen met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2006, 2007, 2008 en 2009 ongegrond verklaard.
Boete
16.
Bij beschikkingen zijn op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vergrijpboetes opgelegd van 50% van de boetegrondslag (de nageheven loonheffing). Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gelet op de financiële omstandigheden waarin eiser verkeert, de boetes verminderd moeten worden tot 10% van de boetegrondslag. De boetes worden dan voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 respectievelijk € 417, € 334, € 382 en € 110. Deze vergrijpboetes acht de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, passend en geboden.
17.
Gelet op het hiervoor overwogene zijn de beroepen gegrond voor zover het de vergrijpboetes betreft.
18.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Ingevolge artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) is belanghebbende verplicht elk jaar desgevraagd te doen blijken dat hij met de hem ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gereden.
De door belanghebbende voor het jaar 2008 overgelegde kladadministratie bevat geen begin- en geen eindstand van de kilometerteller per rit, per rit is niet de enkele reis vermeld en zijn vaste afstanden voor regelmatig voorkomende reizen gebruikt en afwijkingen van de normale route niet gehanteerd. Op deze wijze is niet te controleren of, en zo ja in welke mate, de auto voor privédoeleinden is gebruikt, zodat deze administratie niet als bewijs kan dienen. De nieuwe rittenadministratie over 2008 is naar niet in geschil is achteraf opgesteld en bevat, naar de Inspecteur onbestreden heeft gesteld, verschillen met de in de kladadministratie vermelde ritten. Deze administratie bevat derhalve geen betrouwbare weergave van de werkelijk gereden (privé) kilometers. Voor de jaren 2006 en 2007 heeft belanghebbende in het geheel geen administratie overgelegd. Andere vormen van bewijs zijn evenmin overgelegd. De door belanghebbende op 22 mei 2012 overgelegde overeenkomsten kunnen bij gebreke van een daarbij behorende sluitende kilometeradministratie niet als zodanig dienen. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast om te doen blijken dat hij op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé met de auto heeft gereden.
De Inspecteur heeft voor de jaren 2006 tot en met 2008 dus terecht een bijtelling privégebruik auto in aanmerking genomen.
7.2. Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslagen loonheffing aan de BV, zijnde de inhoudingsplichtige werkgever, hadden moeten worden opgelegd omdat de kilometerteller van de auto die hem door de BV ter beschikking was gesteld niet functioneerde.
7.3. De in artikel 13bis van de Wet LB 1964 neergelegde regeling omtrent de ”Verklaring geen privégebruik auto” dient er toe zoveel mogelijk zekerheid te verkrijgen over de toepassing van de tegenbewijsregeling en de eventuele discussie over het privégebruik van de auto te laten voeren tussen de werknemer en de inspecteur. Om hieraan tegemoet te komen is in de Wet LB 1964 het risico van een onjuiste toepassing van de tegenbewijsregeling van de inhoudingsplichtige naar de werknemer verschoven. De verklaring wordt op initiatief van de inspecteur ingetrokken als de werknemer het tegenbewijs bij controle niet kan leveren. Ingeval de verklaring op verzoek van de werknemer of op initiatief van de inspecteur met terugwerkende kracht wordt ingetrokken dan wel blijkt dat de verklaring niet is nageleefd, legt de inspecteur aan de werknemer een naheffingsaanslag op voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen met betrekking tot de verstreken tijdvakken. Aan de inhoudingsplichtige wordt slechts een naheffingsaanslag opgelegd indien deze weet dat de mededeling (de verklaring) dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, niet juist is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vooropgezet plan tussen de inhoudingsplichtige en de werknemer ten aanzien van het ten onrechte verzoeken van een verklaring (Tweede Nota van Wijzigingen, Kamerstukken II 2005/06, 30 306, nr. 16, blz. 10-11).
7.4. In het onderhavige geval is niet aannemelijk dat van een vooropgezet plan tussen werknemer en werkgever om tegen beter weten in een ”Verklaring geen privégebruik auto” te verkrijgen sprake was. Uit de gedingstukken komt naar voren dat de werkgever ervan uitging dat met behulp van het navigatiesysteem van de auto een kilometeradministratie kon worden bijgehouden. Het Hof is van oordeel dat dit laatste onder aanvoering van aanvullend bewijs, zij het moeilijk doch niet onmogelijk was. Belanghebbende heeft echter blijkens het hiervoor onder 7.1 geoordeelde voor de jaren 2006 en 2007 in het geheel geen kilometeradministratie bijgehouden en in 2008 twee overzichten verstrekt die niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen in de loonheffing derhalve terecht aan belanghebbende opgelegd.
7.5. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende, die volgens eigen verklaring reeds jaren in een hem door de BV ter beschikking gestelde auto reed, ervan op de hoogte was dat hij zijn kilometeradministratie diende bij te houden en dat deze aan de bij de Wet LB 1964 gestelde eisen diende te voldoen met gevolg dat hij jaarlijks een rittenadministratie diende te voeren en zijn administratie aan een beoordeling diende te onderwerpen of deze nog aan de eisen van de Verklaring voldeed. Belanghebbende was ervan op de hoogte dat hij met een niet werkende kilometerteller reed en kon weten dat het derhalve lastig zou worden om aan de eisen van artikel 13bis Wet LB 1964 te voldoen. Desondanks heeft hij voor de jaren 2006 en 2007 geen rittenadministratie bijgehouden. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende opzettelijk heeft nagelaten deze administratie voor de jaren 2006 en 2007 bij te houden en willens en wetens de niet te verwaarlozen kans heeft aanvaard dat zijn werkgever ten onrechte de bijtelling wegens privégebruik auto achterwege zou laten en op de koop toe heeft genomen dat deze te weinig loonheffing zou afdragen. De daarbij passende boete bedraagt 50 percent van de nageheven belasting. De door de Inspecteur geconstateerde omissies in de administraties over het jaar 2008 rechtvaardigen de conclusie dat voor dat jaar sprake is geweest van dermate lichtvaardig handelen van de kant van belanghebbende dat sprake is van grove schuld met een daarbij passende boete van 25 percent van de nagevorderde belasting. Het Hof ziet geen aanleiding de boete verder te matigen dan tot 10 percent van de nageheven belasting overeenkomstig hetgeen de rechtbank reeds in beroep heeft gedaan in verband met de financiële omstandigheden van belanghebbende.

Proceskosten

Het Hof acht, nu het hoger beroep ongegrond is, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 4 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.