In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich gedurende anderhalve maand schuldig heeft gemaakt aan handel in cocaïne en daarnaast een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne voorhanden had. De verdachte, geboren in 1994, werd eerder door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 29 bolletjes cocaïne op 4 juli 2012 en het verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne in de periode van 28 maart 2012 tot en met 4 juli 2012. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 juli 2012 in zijn achtertuin cocaïne heeft gehad, wat door getuigen is bevestigd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp dit verweer en achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel en zijn eerdere veroordelingen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. Daarnaast is een scooter, die ten onrechte op de beslaglijst stond, teruggegeven aan de rechthebbende. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast die relevant zijn voor de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.