In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de man was verplicht om € 37,- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De vrouw was van mening dat deze bijdrage te laag was en dat er geen rekening was gehouden met de werkelijke behoefte van de minderjarige, die zij op € 327,- per maand stelde. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en stelde dat zijn financiële situatie was verslechterd, waardoor hij minder kon bijdragen. Het hof heeft de zaak op 26 september 2013 mondeling behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, namelijk dat de man minder is gaan verdienen. Het hof heeft de kinderalimentatie opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de man een draagkracht heeft voor onderhoud van € 430,- per maand, welke draagkracht verdeeld moet worden over zijn drie kinderen. Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie voor de minderjarige vastgesteld op € 193,- per maand voor de periode van 17 december 2012 tot 31 december 2013, en op € 242,- per maand met ingang van 1 januari 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de verzoeken van de vrouw afgewezen.