ECLI:NL:GHDHA:2013:4588

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
200.127.063/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Kamminga
  • Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en fiscale voordelen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de man was verplicht om € 37,- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De vrouw was van mening dat deze bijdrage te laag was en dat er geen rekening was gehouden met de werkelijke behoefte van de minderjarige, die zij op € 327,- per maand stelde. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en stelde dat zijn financiële situatie was verslechterd, waardoor hij minder kon bijdragen. Het hof heeft de zaak op 26 september 2013 mondeling behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, namelijk dat de man minder is gaan verdienen. Het hof heeft de kinderalimentatie opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de man een draagkracht heeft voor onderhoud van € 430,- per maand, welke draagkracht verdeeld moet worden over zijn drie kinderen. Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie voor de minderjarige vastgesteld op € 193,- per maand voor de periode van 17 december 2012 tot 31 december 2013, en op € 242,- per maand met ingang van 1 januari 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de verzoeken van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.127.063/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-1988
Zaaknummer rechtbank : C/10/414966
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.C. Koster te Delft.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 8 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 februari 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 12 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 11 september 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
  • op 13 september 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 18 september 2013 een brief van 17 september 2013 met bijlagen.
De zaak is op 26 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De stukken van de zijde van de man die op 18 september 2013 bij het hof zijn ingekomen, zijn ter zitting aan de vrouw overhandigd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 16 april 2004 van de rechtbank ’s-Gravenhage is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op
[geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 290,- per maand.
Bij beschikking van 11 maart 2010 van de rechtbank Rotterdam is de beschikking van 16 april 2004 van de rechtbank ’s-Gravenhage gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van
13 oktober 2009 is bepaald op € 268,- per maand.
Bij de bestreden beschikking is genoemde beschikking van 11 maart 2010 van de rechtbank Rotterdam gewijzigd in die zin dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 17 december 2012 is bepaald op € 37,- per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2.
De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het inleidende verzoek van de man af te wijzen.
3.
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de vrouw af te wijzen en rechtdoende in hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.
De vrouw stelt in eerste aanleg geen bevestiging van de rechtbank te hebben ontvangen dat er een verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie was ingediend, en daardoor geen mogelijkheid tot verweer te hebben gehad. De vrouw wenst in hoger beroep alsnog verweer te voeren en stelt dat het verzoek van de man onrechtmatig dan wel ongegrond is. Als er al sprake is van een inkomensverlies aan de zijde van de man, dan is dit volledig aan hemzelf te wijten. De minderjarige noch de vrouw mogen de dupe worden van het verwijtbaar gedrag van de man. Het feit dat de partner van de man geen inkomen heeft, levert evenmin een wijziging van omstandigheden op. Al in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2010 is overwogen dat niet is komen vast te staan dat zij geen inkomen zou kunnen verwerven. Ook met betrekking tot de schulden van de man zijn er geen wijzigingen opgetreden sinds de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2010. De geringe huwelijkse schuld die partijen hadden, is voor zover de vrouw bekend door de moeder van de man afgelost. Ten slotte bestrijdt de vrouw de stelling van de man dat de behoefte van de minderjarige € 280,- per maand bedraagt. Aan de hand van het gezinsinkomen van partijen destijds is de behoefte van de minderjarige bepaald op € 327,- per maand.
5.
De man bestrijdt de stellingen van de vrouw. Uit niets blijkt dat de man verwijtbaar werkloos is geworden. Zijn partner werkt niet omdat zij de zorg heeft voor hun twee kinderen, van wie een met ernstige meervoudig ADD-problematiek kampt. Voorts is de man een tweede hypothecaire geldlening aangegaan, omdat de inboedel in zijn geheel is achtergebleven bij de vrouw. Hij heeft de door zijn moeder afgeloste schulden aan haar moeten voldoen. De man is van mening dat de behoefte van de minderjarige € 280,- per maand bedraagt.
Grondslag van het verzoek
6.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, te weten dat de man minder is gaan verdienen. De man kan derhalve worden ontvangen in zijn verzoek. Het hof zal de kinderalimentatie opnieuw beoordelen.
Alimentatienormen
7.
Nu de ingangsdatum van de vastgestelde (gewijzigde) kinderalimentatie voor 1 januari 2013 ligt, gaat het hof bij de beoordeling van de behoefte en de draagkracht uit van de zogenaamde oude rekenwijze van de Werkgroep Alimentatienormen.
Behoefte van de minderjarige
8.
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben nagelaten stukken over te leggen waaruit blijkt op welke wijze de behoefte van de minderjarige ten tijde van de echtscheiding van partijen in 2004 is berekend. Het hof acht het redelijk uit te gaan van een behoefte van de minderjarige van € 290,- per maand in 2004, nu dit bedrag aan kinderalimentatie is vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking van 16 april 2004. Geïndexeerd naar 2013 bedraagt de behoefte van de minderjarige in ieder geval het door de vrouw gestelde bedrag van € 327,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw geen draagkracht heeft om enig aandeel in de kosten van de minderjarige te voldoen. Hiervan uitgaande wordt de vast te stellen bijdrage voor de minderjarige beperkt door de draagkracht van de man. Het hof zal die beoordelen.
Draagkracht van de man
10.
Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij zich verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijze te kunnen verwerven. Het kan zich voordoen dat de onderhoudsplichtige door zijn gedragingen zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht. Of een dergelijke vermindering in het kader van de bepaling van alimentatie buiten beschouwing moet blijven, zal in de eerste plaats afhangen of hij redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven en de onderhoudsplichtige dit ook van hem kan vergen.
11.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat de inkomensvermindering aan de man te wijten en evenmin voor herstel vatbaar is. De vrouw heeft haar stellingen te dien aanzien, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat dan ook uit van de financiële gegevens van de man zoals hij deze in onderhavige procedure heeft overgelegd en de door hem als productie 5 bij het verweerschrift in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening.
12.
Het hof houdt rekening met een inkomen van de man van € 2.366,55 per maand, zoals dit blijkt uit de overgelegde salarisspecificaties van juni en juli 2013. Daaruit blijkt eveneens een pensioenpremie van € 150,46 per maand, waarmee het hof rekening zal houden.
13.
Met betrekking tot de lasten van de man overweegt het hof als volgt. De man stelt kostwinner te zijn, omdat zijn partner niet kan werken in verband met de zorg die zij heeft voor hun oudste kind. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat zowel de minderjarige als de oudste zoon uit de huidige relatie van de man kampen met onderscheiden problematiek. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende gebleken dat de huidige partner niet in enige mate betaald werk zou kunnen verrichten, naast de zorg die zij heeft voor haar kinderen. Gelet op de leeftijd van haar kinderen en het feit dat zij samenwoont met de man, zodat zij de zorgtaken zo nodig kunnen delen, zou het vervullen van een parttime baan in ieder geval onder schooltijd of in de avonduren mogelijk moeten zijn. Er is ook niet gebleken van enige inspanning tot het zoeken naar een betaalde functie. De op zich te respecteren keuzes van de man en zijn partner kunnen naar het oordeel van het hof niet afgewenteld worden op de minderjarige. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de partner een inkomen kan verwerven waarmee zij in ieder geval voor de helft kan bijdragen aan de woonlasten van partijen.
14.
Gelet op het vorenstaande houdt het hof met betrekking tot de woonlasten van de man rekening met de helft van deze kosten. Uit de saldo-opgave per 31 december 2012 van Delta Lloyd blijkt een verschuldigde rente over een hypothecaire geldlening van € 7.384,80 per jaar. Het hof houdt derhalve rekening met een aftrekbare rente van (de helft hiervan) € 307,70 per maand. Voorts houdt het hof rekening met de tweede, niet aftrekbare, hypothecaire geldlening van de man bij de DSB Bank N.V. (in faillissement) van € 2.006,51 over 2012, nu deze last voldoende is onderbouwd. Aldus komt € 84,- per maand daarvan naar het oordeel van het hof ten laste van de man. Daarnaast houdt het hof rekening met een premie levensverzekering van € 56,- per maand, dat blijkt uit het overgelegde overzicht “FinancieelVrijheidsPlan in 2012” van Delta Lloyd. Ten slotte houdt het hof rekening met de helft van het forfait eigenaarslasten.
15.
Wat betreft de premie zorgverzekering gaat het hof uit van de gegevens zoals deze blijken uit de overgelegde polis 2013, te weten € 87,15 per maand.
16.
Ten slotte houdt het hof rekening met de door de man opgevoerde kosten van omgang met de minderjarige van € 30,- per maand, nu het hof dit bedrag redelijk acht.
17.
Overige door de man opgevoerde en door de vrouw weersproken kosten zijn naar het oordeel van hof onvoldoende door de man onderbouwd, dan wel verdienen geen voorrang boven kinderalimentatie. Het hof houdt daarmee derhalve geen rekening.
18.
Uitgaande van voormelde inkomsten, de daarover verschuldigde belasting en de van toepassing zijnde heffingskortingen (de algemene en arbeidskorting), alsmede de bijstandsnorm voor een alleenstaande en eerdergenoemde lasten, is het hof van oordeel dat de man een draagkracht heeft voor onderhoud voor kinderen van € 430,- per maand.
19.
Gelet op het feit dat de man onderhoudsplichtig is jegens zijn drie kinderen dient voormelde draagkracht over hen te worden verdeeld. De man stelt zich op het standpunt dat de behoefte van de minderjarige € 280,- per maand bedraagt en die van zijn andere kinderen € 200,- per maand per kind. De vrouw stelt dat de helft van de kosten van de kinderen van de man uit zijn huidige relatie ten laste van zijn partner komen. Zoals sub 8 overwogen is het hof van oordeel dat de behoefte van de minderjarige € 327,- per maand bedraagt. Evenals de kosten van de minderjarige, gaat het hof ervan uit dat ook de kosten van zijn andere twee kinderen volledig ten laste van de man komen. Aldus becijfert het hof de beschikbare draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 193,- per maand. Die bedrag dient nog te worden verhoogd met het fiscale voordeel dat de man ontvangt, door het hof begroot op € 49,- per maand. Dit voordeel is bedoeld ter compensatie voor die gevallen waarin een ouder wel een aanzienlijk bijdrage levert aan het onderhoud van een kind maar geen aanspraak heeft op kinderbijslag, zoals voor de andere kinderen. Het voordeel dient dus ten volle ten goede te komen aan de minderjarige. Een en ander leidt tot een bijdrage van € 242,- per maand.
20.
Nu de man voor het verleden dit fiscaal voordeel niet meer kan realiseren, zal het hof de alimentatie voor het verleden bepalen op € 193,- per maand en per 1 januari 2014 op €  242,- per maand.
21.
Mitsdien dient als volgt te worden beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 11 maart 2010 van de rechtbank Rotterdam - de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 17 december 2012 tot 31 december 2013 op € 193,- per maand en met ingang van 1 januari 2014 op € 242,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Kamminga en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 november 2013.