1en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 december 2011 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 2000 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 22 december 2011, te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 5.000,- euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dit geldbedrag gebruik heeft gemaakt, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en tot een andere strafoplegging zal beslissen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 december 2011 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 2000 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 22 december 2011, te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 5.000,- euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wistdat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte bepleit dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven – dat het geldbedrag van € 5.000,-- niet uit misdrijf afkomstig was, maar dat dit bedrag deel uitmaakte van een totaalbedrag van € 6.500,-- welk bedrag de verdachte had geleend van een persoon met wie hij via via in contact was gekomen. Volgens de verdachte was degene die hem de lening had verstrekt ‘geen prettig persoon’. De verdachte verklaarde dat het geld was bedoeld voor de inrichting van de babykamer en de aanschaf van babyspullen voor zijn te vroeg geboren dochter en dat hij er al € 1.500,-- van had uitgegeven, onder andere voor de huur van een personenauto waarbij hij is aangehouden. Volgens de verdachte had de geldschieter hem plotseling voor de keuze gesteld om òfwel het gehele geleende bedrag ad
€ 6.500,-- terug te betalen, òfwel voor de geldschieter hennep op te halen en ergens naar toe te brengen. Omdat hij niet in staat was het gehele geleende bedrag terug te betalen had hij zich genoodzaakt gezien het laatste te doen.
Het hof overweegt als volgt en stelt op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 december 2011 werd in de kofferbak van een door de verdachte gehuurde Audi te Nootdorp een doos met daarin twee kilo hennep aangetroffen. Tijdens de doorzoeking van de auto werd onder de vloermat van de bijrijdersstoel een bedrag van € 5.000,-- in vijf stapels van elk tien biljetten van € 100,-- aangetroffen. In totaal werden onder de verdachte acht mobiele telefoons in beslag genomen.
Het hof stelt voorop dat het – verborgen onder een vloermat in een huurauto - voorhanden hebben van een geldbedrag van vijf stapels van elk tien biljetten van € 100,--, in combinatie met het voorhanden hebben van twee kilo hennep – waarvan de marktwaarde, blijkens het relaasproces-verbaal nr. PL1583 2011269503-23 d.d. 23 december 2011, destijds ongeveer € 14.000,-- bedroeg - op zichzelf in beginsel de conclusie rechtvaardigt dat het betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig is, nu het voor de hand ligt dit geldbedrag in verband te brengen met de in dezelfde auto aangetroffen (illegale) hoeveelheid hennep.
Van de verdachte mag daarom worden verwacht dat hij de door hem gestelde legale herkomst van het geld met aannemelijke verklaringen onderbouwt. Anders dan de verdediging stelt, is de verdachte daarin niet geslaagd. Het hof acht de door de verdachte gegeven verklaring omtrent de herkomst van het geld niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. De verklaring van de verdachte dat hij geld had geleend van een onbekende derde, door wie hij vervolgens werd gedwongen de wiet op te halen, wordt door niets ondersteund en is ook overigens onvoldoende aannemelijk geworden.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het vermoeden van de illegale herkomst van het geldbedrag, zoals ontleend aan de omstandigheden waaronder dat bij de verdachte is aangetroffen – te weten in de vorm van biljetten van € 100,--, verborgen onder een vloermat van een huurauto èn in combinatie met twee kilo hennep - niet is ontkracht door de verklaringen van de verdachte. Naar het oordeel van het hof kan derhalve worden aangenomen dat het geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Het onder 2 ten laste gelegde is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: