1ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 42 uren, subsidiair 21 dagen hechtenis en is hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 18 maanden, met aftrek. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij schrijven van 20 januari 2012 heeft de, daartoe uitdrukkelijk door de verdachte gemachtigde, raadsman de ambtenaar van de centrale balie/griffie uitdrukkelijk gevolmachtigd om appèl in te stellen tegen het vonnis van de politierechter d.d. 13 januari 2012 onder parketnummer 09-194498-11. In dit schrijven is expliciet opgenomen:
“Het appèl richt zich enkel tegen feit 2 op de tenlastelegging, dat betreft overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het appèl richt zich niet tegen de schuldigverklaring ten aanzien van de overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.”
Blijkens de akte instellen hoger beroep heeft de desbetreffende ambtenaar van de griffie vervolgens, ondanks de wens van de verdediging om beperkt appèl in te stellen, onbeperkt appèl ingesteld.
Het hof stelt voorop dat in beginsel uitgegaan zal dienen te worden van de inhoud van de opgemaakte akte. In het onderhavige geval is evenwel evident dat het niet de bedoeling van de verdediging is geweest om feit 2 aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte desgevraagd te kennen gegeven dat het appèl zich richt op de strafmaat. Nu in eerste aanleg ter zake van feit 2 geen straf is opgelegd, acht het hof feit 2 – gelet op het vorenoverwogene – niet langer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2011 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1110 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 augustus 2011 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, auto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1110 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotitie, bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe – verkort weergegeven - de navolgende verweren gevoerd.
Ontbreken aanstellingsbesluit
De verdediging heeft op 13 augustus 2013 aan de advocaat-generaal verzocht om het aanstellingsbesluit te overleggen van de verbalisant die de verdachte heeft onderworpen aan een ademanalyse. Deze verbalisant heeft weliswaar aangegeven dat hij een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar is, als bedoeld in artikel 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken, maar het desbetreffende besluit heeft de advocaat-generaal niet kunnen overleggen. Bij het uitgevoerde ademonderzoek is bij gebreke van een aanwijzingsbesluit niet voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Daarmee is er geen sprake geweest van een rechtsgeldig onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet.
Contra-expertise onjuist uitgevoerd
Het bloedonderzoek is niet uitgevoerd volgens de toen geldende regels, zodat er geen sprake is geweest van een onderzoek in de zin van de wet. Nu dit vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet meer hersteld of gecompenseerd kan worden, dient het resultaat van de ademanalyse van het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ontbreken aanstellingsbesluit
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan twijfel gerechtvaardigd is aan de juistheid van de inhoud van het ambtsedig proces-verbaal d.d. 17 augustus 2011, waarin is gerelateerd dat het alcoholonderzoek heeft plaatsgevonden onder leiding van een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in art. 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken.
De enkele omstandigheid dat het aanstellingsbesluit van de desbetreffende verbalisant niet aan het dossier is toegevoegd, maakt zulks onder de gegeven omstandigheden niet anders. Het hof verwerpt het verweer.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat het bloedonderzoek niet is uitgevoerd op de wijze voorgeschreven in de Regeling bloed- en urineonderzoek.
In het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal nr. Pl1521 2011173649-1 wordt weliswaar melding gemaakt van de feitelijke gang van zaken, maar in het dossier ontbreekt het bloedafname formulier en ook de desbetreffende identiteitszegels bevinden zich niet op/in het dossier.
Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het in het dossier van de verdachte vermelde resultaat van het bloedonderzoek kan niet voor het bewijs worden gebezigd, het wettelijke recht op tegenonderzoek is illusoir geworden en de verdachte heeft als gevolg van dit verzuim nadeel ondervonden.
Het hof meent dat – gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim alsook het veroorzaakte nadeel aan de verdachte - niet slechts met de enkele constatering van dit verzuim kan worden volstaan en is van oordeel dat het gerechtvaardigd is om het vormverzuim te compenseren door het opleggen van een lagere straf.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl hij fors meer alcohol had genuttigd dan voor een bestuurder van een motorrijtuig is toegestaan. Door aldus te handelen en in die toestand aan het verkeer deel te nemen, heeft verdachte de verkeersveiligheid - daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers – in gevaar gebracht en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer volledig veronachtzaamd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op het adviesrapport d.d. 18 september 2012, opgemaakt door forensisch maatschappelijk werker R.C.A. van den Eelaart, het psychologisch rapport d.d. 1 augustus 2013, opgemaakt door psycholoog drs. V.S.N. Brummel-Teneva en het verslag van bevindingen d.d. 17 december 2011, opgemaakt door F.S. Hansen, arts, en psychiater M. Riebandt.
Hieruit, alsook uit hetgeen de verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard, leidt het hof af dat de verdachte op actieve wijze doende is om zijn alcoholgebruik onder controle te brengen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat de straf zoals die in eerste aanleg is opgelegd in beginsel passend en geboden is. Gelet op het eerder geconstateerde vormverzuim zal het hof deze straf evenwel matigen tot een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte alsook een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.