ECLI:NL:GHDHA:2013:4569

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
22-004502-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1991, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, voor het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep. De verdachte was op 23 mei 2011 aangehouden op verdenking van diefstal van een fiets, maar tijdens deze aanhouding werden verdovende middelen aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de aanhouding rechtmatig was, ondanks dat de verdachte in eerste instantie onrechtmatig was aangehouden voor de diefstal. Het hof heeft de getuigenverklaring van een getuige die voorafgaand aan de zitting in hoger beroep is overleden, uitgesloten van bewijs, maar heeft de overige bewijsmiddelen als voldoende geacht om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof rekening heeft gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straffen bepaald op basis van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004502-12
Parketnummer: 09-655288-12
Datum uitspraak: 12 september 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 25 september 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 augustus 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of en/of 10,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,5 gram van een materiaal bevattende coca
ïne, zijnde coca
ïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en 10,4 gram van een materiaal bevattende hero
ïne, zijnde hero
ïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging:
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Getuige [getuige]
In eerste aanleg is het verzoek tot het horen van de getuige [getuige] afgewezen. Het hof heeft dit verzoek wel gehonoreerd en de advocaat-generaal heeft deze getuige voor de terechtzitting in hoger beroep van 29 augustus 2013 opgeroepen. De getuige is evenwel voorafgaande aan de zitting in hoger beroep overleden. Nu de verdediging niet in staat is geweest om nadere vragen aan deze getuige te stellen, dient de verklaring die deze getuige tegenover de politie heeft afgelegd te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair dient zulks te leiden tot compensatie in de stafoplegging.
Aanhouding
De verdachte is in eerste instantie aangehouden wegens verdenking van diefstal van een fiets. Die aanhouding was onrechtmatig, nu de verbalisanten niet redelijkerwijs konden vermoeden dat de bewuste fiets van diefstal afkomstig was. Daarnaast hebben de verbalisanten de verdachte tijdens de achtervolging niet continu in het zicht gehad en kwam zijn kleding niet overeen met het signalement. Aldus kan niet worden uitgesloten dat de verbalisanten de verkeerde verdachte hebben opgepakt. Nu de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, dient al hetgeen daaruit is voortgevloeid te worden uitgesloten van het bewijs.
Achterlating verdovende middelen bij boom
Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte de persoon is geweest die de verdovende middelen bij de bewuste boom op het Plantenoord in Den Haag heeft achtergelaten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Getuige [getuige]
De verklaring van de getuige [getuige] wordt op meerdere punten ondersteund door de overige bewijsmiddelen, waaronder verdachtes eigen verklaring.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden om aan de juistheid van de verklaring die deze getuige bij politie heeft afgelegd te twijfelen.
Naar het oordeel van het hof is de verdachte - door het niet kunnen horen van deze getuige - niet in zijn belangen geschaad en het hof zal de verklaring van deze getuige afgelegd ten overstaan van de politie onverkort tot het bewijs bezigen.
Aanhouding
Op basis van de zich in het dossier van de verdachte bevindende ambtsedige processen-verbaal nr PL1532 2011108237-2 en -16 stelt het hof vast dat de verdachte eerst op 23 mei 2011 om 18.35 uur is aangehouden op het Plantenoord in Den Haag wegens verdenking van diefstal van een fiets.
Nadat de verdachte was meegenomen naar het politiebureau, kwam het telefoontje van een getuige binnen zakelijk weergegeven inhoudende dat de aangehouden verdachte vlak voor zijn aanhouding, ‘iets’ had weggemoffeld bij een boom op het Plantenoord in Den Haag.
Verbalisanten zijn vervolgens ter plaatse gaan kijken en troffen op de, door de getuige [getuige] aangegeven, locatie een zakje aan waarin vermoedelijk verdovende middelen zaten. De verdachte bevond zich op dat moment nog op het bureau en is, na eerst in vrijheid te zijn gesteld ten aanzien van de verdenking van de gestolen fiets, op 23 mei 2011 om 18.40 uur aangehouden wegens verdenking van bezit dan wel handel in verdovende middelen.
Wat er verder ook zij van de (on)rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte wegens een verdenking van de diefstal van een fiets, naar het oordeel van het hof was de aanhouding van de verdachte wegens overtreding van de Opiumwet rechtmatig.
Gelet op de specifieke melding, het aantreffen van de verdovende middelen ter plaatste alsook de voorwerpen die bij de verdachte tijdens zijn insluitingfouillering zijn aangetroffen (een geldbedrag van € 840,- in diverse, kleine coupures en twee mobiele telefoons), kon een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet ten opzichte van de verdachte worden aangenomen door de verbalisanten.
Het hof verwerpt het verweer.
Achterlating verdovende middelen bij boom
In het dossier van de verdachte bevindt zich het ambtsedige proces-verbaal met nummer nr PL1532 2011108237-5 met de verklaring van [getuige] inhoudende - zakelijk weergegeven – dat een jongen bij een boom voor een portiek op het Plantenoord een beweging maakte met zijn rechterhand in de richting van zijn rechterbroekzak, iets door de knieën zakte en met zijn rechterhand reikte naar de grond bij de boom.
Zoals hiervoor reeds overwogen, troffen de verbalisanten bij de door [getuige] beschreven boom een zakje aan met daarin vermoedelijk verdovende middelen.
Uit nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat het heroïne en cocaïne betrof. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zich op 23 mei 2011 in de omgeving van het Plantenoord in Den Haag bevond, dat hij is gaan rennen toen de politie kwam en dat het kan dat hij even bij die boom heeft geknield.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op het zich ontdoen van de heroïne en cocaïne die hij bij zich droeg.
Dat de verbalisanten – naast de verdovende middelen – ook een frontje van een autoradio bij die boom aantroffen, maakt zulks onder de gegeven omstandigheden niet anders.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne. Zoals algemeen bekend is vormt het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in zeer veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van deze middelen. Het aanwezig hebben van verdovende middelen daarin dient dan ook krachtig te worden bestreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 28 juni 2013, opgemaakt door reclasseringswerker H.A. Gottschalch.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van het tijdsverloop en de onmogelijkheid om de getuige [getuige] te horen kan aan dat oordeel niet afdoen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. Chr.A. Baardman en mr. M.M. van der Nat, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 september 2013.
Mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.