In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1991, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, voor het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het hoger beroep. De verdachte was op 23 mei 2011 aangehouden op verdenking van diefstal van een fiets, maar tijdens deze aanhouding werden verdovende middelen aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de aanhouding rechtmatig was, ondanks dat de verdachte in eerste instantie onrechtmatig was aangehouden voor de diefstal. Het hof heeft de getuigenverklaring van een getuige die voorafgaand aan de zitting in hoger beroep is overleden, uitgesloten van bewijs, maar heeft de overige bewijsmiddelen als voldoende geacht om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof rekening heeft gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straffen bepaald op basis van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.