ECLI:NL:GHDHA:2013:4496

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
200.124.355/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • van Nievelt
  • Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen vader en minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontzegging van de omgang tussen de vader en zijn minderjarige kinderen. De vader had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, die op 27 februari 2013 was gegeven. De vader verzocht het hof om de grieven gegrond te verklaren en hem alsnog omgang met de minderjarigen toe te staan. De moeder en het Leger des Heils, dat als verweerster optrad, verzochten het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de minderjarigen, die in een onveilige opvoedsituatie zijn opgegroeid, getraumatiseerd zijn en angst hebben voor de vader. De vader ontkende dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden en betwistte dat zijn gedrag de omgang met de kinderen in gevaar zou brengen. Het Leger des Heils voerde aan dat de vader geen realistische wensen heeft en dat contactherstel op dit moment niet in het belang van de kinderen is.

Het hof oordeelde dat de minderjarigen ernstig nadeel zouden ondervinden van omgang met de vader, ook al zou dit onder toezicht plaatsvinden. De ontzeggingsgrond op basis van artikel 1:377a BW werd bevestigd, en het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank. Voor [minderjarige 1] werd echter een mogelijkheid voor contact op termijn overwogen, waarbij het hof stelde dat dit voorzichtig en onder begeleiding diende te gebeuren. Het hof wees het verzoek van de vader om nader onderzoek af, omdat het hof voldoende informatie had om een beslissing te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 oktober 2013
Zaaknummer : 200.124.355/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-9052
Zaaknummer rechtbank : C/09 432179
[de vader],
wonende te [land],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.J.W.F. Deen te Den Haag,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.Y. van der Bijl te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
1.
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Den Haag,
hierna te noemen: Jeugdzorg;
2.
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering te Rotterdam,
hierna te noemen: Leger des Heils.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 22 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 februari 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Het Leger des Heils heeft op 28 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 12 april 2013 een brief van 11 april 2013 met bijlagen;
  • op 10 september 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De raad heeft bij brief van 11 april 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 11 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw A. Schutte (gedragsdeskundige) en mevrouw Y. Gajadhar (gezinsvoogd) namens het Leger des Heils.
Jeugdzorg is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de vader het recht op omgang met de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en
  • [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) ontzegd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen.
2.
De vader verzoekt het hof de grieven gegrond te verklaren in die zin dat (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking wordt vernietigd en aan de vader alsnog omgang met de minderjarigen wordt toegestaan.
3.
Het Leger des Heils verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit af te wijzen.
Verweerschrift te laat?
4.
Hoewel het Leger des Heils zijn verweerschrift te laat bij het hof heeft ingediend, heeft de vader voldoende tijd gehad om van het verweerschrift kennis te nemen en – zo blijkt ook uit zijn brief van 12 april 2012 – daarop te reageren. Nu de vader zich heeft kunnen verweren en dat ook feitelijk heeft gedaan, is het hof van oordeel dat hij niet in zijn belangen is geschaad. Het hof zal het verweerschrift van het Leger des Heils dan ook in aanmerking nemen.
Omgangsregeling
5.
De vader betwist dat er tijdens het huwelijk tussen hem en de moeder huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Er zijn geen rapporten bekend waaruit valt af te leiden wat er destijds precies is voorgevallen. Met name is niet duidelijk of de destijds nog zeer jong kinderen betrokken zijn geweest bij huiselijk geweld. Zelfs indien er wel sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld dan is het volgens de vader niet aannemelijk dat deze gebeurtenissen thans het contact tussen hem en de minderjarigen in de weg zouden kunnen staan. Verder betwist de vader dat hij zich niet om de minderjarigen bekommerde en om die reden met onbekende bestemming is vertrokken. De vader wijst erop dat hij bewust niet op de hoogte is gesteld van de echtscheiding en het latere voornemen tot de uithuisplaatsing van de minderjarigen. Nadat de moeder hem over de uithuisplaatsing van de minderjarigen had geïnformeerd, heeft hij alles in het werk gesteld om met de minderjarigen in contact te komen. Volgens de vader wordt ieder contact tussen hem en de minderjarigen afgehouden door het Leger des Heils met het argument dat de minderjarigen niet aan omgang toe zijn en bang voor hem zijn. In ieder geval zou een daarop gericht onderzoek op zijn plaats zijn. Ook zou omgang onder toezicht kunnen plaatsvinden of op neutraal terrein, aldus de vader.
6.
Het Leger des Heils voert aan dat de minderjarigen jarenlang zijn opgegroeid in een onveilige woon, leef- en opvoedsituatie, die gekenmerkt werd door ernstige verwaarlozing en huiselijk geweld. De minderjarigen zijn erg getraumatiseerd. Zowel de minderjarigen als de moeder zijn erg bang voor de vader. Door hun verleden hebben de minderjarige gedragsproblemen en hebben zij een forse achterstand in hun emotionele en geestelijke ontwikkeling. Er is een specialistische benadering en begeleiding van de minderjarigen nodig. Sinds de vader heeft vernomen dat de minderjarigen uit huis zijn geplaatst, stelt de vader alles in het werk om weer met de minderjarigen in contact te komen. Zo heeft hij onder andere telefonisch contact gelegd met het perspectiefbiedend pleeggezin van [minderjarige 2] en [minderjarige 3], waardoor hun plaatsing daar niet gecontinueerd kon worden. De vader wil weer voor de minderjarigen zorgen. Volgens het Leger des Heils is dit geen realistische wens. De (voormalige) gezinsvoogd heeft diverse gesprekken met de vader gevoerd over het feit dat de minderjarigen angstig zijn, getraumatiseerd zijn door het verleden en dat contactherstel op dit moment niet in het belang is van de (kwetsbare) minderjarigen. De vader ziet deze zorgen niet en bagatelliseert het verleden van huiselijk geweld. Het forceren van een omgang tussen de vader en de minderjarige zal de positieve lijn, die de minderjarigen nu doormaken, ernstig verstoren. Verder heeft de vader al sinds de start van de ondertoezichtstelling op geen enkele manier interesse getoond in de minderjarigen. De vader kan niet verwachten dat de minderjarigen na zo’n lange periode en na zo’n belast verleden ineens contact met hem willen. Gelet op het voorgaande is het Leger des Heils van mening dat de vader het contact met de minderjarigen op dit moment dient te worden ontzegd.
7.
De moeder heeft het hof ter terechtzitting verklaard dat zij in het verleden door de vader is mishandeld, waardoor de minderjarigen zijn getraumatiseerd. De vader bagatelliseert de aanwezige zorgen. Na de echtscheiding heeft de moeder in eerste instantie contact tussen de vader en de minderjarigen toegelaten. Na bedreigingen van de kant van de vader, heeft zij besloten de omgang tussen hem en de minderjarigen te beëindigen. De moeder is van mening dat alle gronden voor een ontzegging van het contact tussen de minderjarigen en de vader aanwezig zijn en verzoekt derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen.
8.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a BW hebben een kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij er sprake is van één of meer van de gronden, zoals genoemd in het derde lid van dat artikel, op basis waarvan de rechter het recht op omgang ontzegt.
9.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de minderjarigen getraumatiseerd zijn door gebeurtenissen uit het verleden en, de oorzaak hiervan daargelaten, grote angst voor de vader hebben. Deze angst is bij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de afgelopen periode alleen maar toegenomen, nadat de vader op een bedreigende en intimiderende manier via hun (voormalige) pleegouders getracht heeft het contact te forceren. De vader heeft zich daarbij alleen laten leiden door zijn eigen belang en heeft zich volstrekt geen rekenschap gegeven van de belangen van [minderjarige 2]en [minderjarige 3]. Verder is gebleken dat de vader, ondanks een aantal gesprekken tussen hem en de gezinsvoogd, de zorgen omtrent de minderjarigen ontkent en hun angst bagatelliseert. Ook is de zelfbepalende en dwingende wijze waarop de vader in contact met de minderjarigen wil komen niet in hun belang. De vader ziet dat echter niet in. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat omgang tussen de minderjarigen en de vader, ook als deze onder toezicht of op neutraal terrein plaatsvindt, op dit moment ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen. Er is daarom sprake van een ontzeggingsgrond. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
10.
Ten aanzien van [minderjarige 1] overweegt het hof nog dat zij heeft aangegeven contact met de vader te willen opbouwen. Dit contact dient naar het oordeel van het hof echter consequent en rustig te worden opgebouwd, waarbij bijvoorbeeld de eerste drie maanden alleen briefcontact is en als dat goed verloopt belcontacten. Daarna kan worden bezien of ook begeleide contacten mogelijk zijn. Het hof gaat er van uit dat de gezinsvoogd dit zal begeleiden en op de belangen van [minderjarige 1] in deze zal toezien.
Nader onderzoek
11.
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Het verzoek van de vader hiertoe zal dan ook worden afgewezen.
12.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, van Nievelt en Mink, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 oktober 2013.