In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2012. De moeder, verweerster in hoger beroep, had een verweerschrift ingediend. De zaak betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, geboren in 2003. De vader verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de moeder's verzoek af te wijzen, of subsidiair, om een door het hof te bepalen kinderalimentatie te betalen. De moeder verzocht het hof om de gronden van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige € 375,-- per maand bedraagt, maar dat deze verhoogd moet worden met € 159,-- per maand aan kosten voor kinderopvang, wat leidt tot een totale behoefte van € 534,-- per maand. De ingangsdatum voor de kinderalimentatie is vastgesteld op 11 november 2011. Het hof heeft de draagkracht van zowel de vader als de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat de vader voor de periode tot 1 juli 2013 een bedrag van € 77,-- en voor de periode na 1 juli 2013 een bedrag van € 238,-- beschikbaar heeft voor kinderalimentatie. De moeder heeft voor de periode tot 1 november 2012 een bedrag van € 499,-- en voor de periode na 1 november 2012 een bedrag van € 425,-- beschikbaar voor kinderalimentatie.
De uiteindelijke beslissing van het hof was dat de vader de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige moest betalen, met specifieke bedragen voor verschillende periodes. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.