ECLI:NL:GHDHA:2013:4449
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incident ex artikel 843a Rv inzake vordering tot afgifte van bescheiden door Hofstad Beheer B.V. en anderen
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een incidentele vordering tot afgifte van bescheiden door Hofstad Beheer B.V. en anderen (hierna: Hofstad c.s.) in het kader van een hoger beroep. De vordering is ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hofstad c.s. vorderde onder meer dat Zürich Lebensversicherungs-Gesellschaft AG, als tussengekomen partij, bepaalde documenten zou overleggen die verband houden met een geldlening die door Zürich aan Rixtel Assuradeuren B.V. was verstrekt. De vordering werd door Rixtel en Zürich betwist, waarbij zij aanvoerden dat Hofstad c.s. niet voldoende direct en concreet belang had bij de gevraagde bescheiden.
Het hof oordeelde dat de voorwaardelijke incidentele vordering niet toewijsbaar was, omdat het hof in dit incident nog geen oordeel kon geven over de hoofdzaak. De voorwaarde waaronder Hofstad c.s. de incidentele vordering had ingesteld, was niet vervuld. Daarnaast werd vastgesteld dat Hofstad c.s. onvoldoende had toegelicht welk concreet en direct belang zij had bij de gevraagde stukken. Het hof concludeerde dat het niet aannemelijk was dat Hofstad c.s. haar argumenten in de hoofdzaak niet adequaat kon aanvoeren zonder de verlangde bescheiden. Bovendien werd opgemerkt dat Zürich had betwist dat zij over de gevraagde accountantsverklaringen beschikte, en dat artikel 843a Rv niet kon worden gebruikt om een partij te verplichten een verklaring op te stellen om vervolgens inzage te vorderen.
Uiteindelijk wees het hof de vordering van Hofstad c.s. af en veroordeelde hen in de kosten van het incident. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 7 januari 2014 voor verdere behandeling in de hoofdzaak.