ECLI:NL:GHDHA:2013:4433

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
200.126.280-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. van Leuven
  • J. Kok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondercuratelestelling en instellen bewind over goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek tot ondercuratelestelling van de betrokkene. De betrokkene, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 februari 2013 aangevochten, waarin haar verzoek tot ondercuratelestelling was afgewezen. De rechtbank had ambtshalve een bewind ingesteld over de goederen van de betrokkene, met benoeming van de advocaat als bewindvoerder.

De betrokkene stelde dat zij lijdt aan een geestelijke stoornis, waardoor zij niet in staat is haar belangen te behartigen. Dit werd onderbouwd met een verklaring van een specialist oudergeneeskunde, die constateerde dat de betrokkene in een verpleeghuis was opgenomen met evidente cognitieve stoornissen. Het hof oordeelde echter dat de verklaring niet voldoende was om aan te tonen dat de betrokkene onder curatele gesteld moest worden, zoals bedoeld in artikel 1:378 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat de onderbewindstelling van de goederen van de betrokkene voldoende bescherming biedt voor haar vermogensrechtelijke belangen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek tot ondercuratelestelling werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de zware inperking van persoonlijkheidsrechten die een ondercuratelestelling met zich meebrengt en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.126.280/01
Rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 12-81888
[de betrokkene],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[oudste halfzus],
wonende te[woonplaats],
hierna te noemen: de oudste halfzus (van betrokkene),
2.
[jongste halfzus],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de jongste halfzus (van betrokkene);
3.
[kleinzoon],
wonende te[woonplaats],
de kleinzoon van betrokkene,
hierna te noemen: de kleinzoon (van betrokkene);
4.
[kleindochter],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de aangetrouwde kleindochter (van betrokkene).
5.
[dochter],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de dochter (van betrokkene).

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De betrokkene is op 2 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
19 februari 2013 van de rechtbank Den Haag, team kanton Leiden/Gouda, locatie Alphen aan den Rijn.
Bij V-formulier van 2 augustus 2013 heeft mr. Koorn-Harkema verzocht de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen. Voorts was gebleken dat de dochter van de betrokkene niet op een juiste wijze voor de mondelinge behandeling van 7 augustus 2013 was opgeroepen.
Gelet hierop heeft de door het hof op 7 augustus 2013 geplande mondelinge behandeling niet plaatsgevonden.
De dochter van de betrokkene is alsnog op juiste wijze voor de mondelinge behandeling bepaald op 23 oktober 2013 opgeroepen. Zij is niet verschenen.
Het hof heeft vervolgens de beschikking bepaald op heden.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek tot ondercuratelestelling van de betrokkene afgewezen en ambtshalve een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene. Tot bewindvoerder is benoemd Jacoba Anna Maria Koorn-Harkema, kantoor houdende te Leiden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING HOGER BEROEP

1.
In geschil is de afwijzing van het verzoek tot ondercuratelestelling van de betrokkene.
2.
De betrokkene verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat zij alsnog onder curatele wordt gesteld van
mr. J.A.M. Koorn-Harkema, zoals oorspronkelijk op 19 december 2012 is verzocht.
3.
De betrokkene stelt zich op het standpunt dat zij onder curatele moet worden gesteld nu sprake is van een geestelijke stoornis waardoor zij al dan niet met tussenpozen niet in staat is of bemoeilijkt wordt haar belangen behoorlijk waar te nemen. Zij voert daartoe aan dat zij is opgenomen in een verpleeghuis waar is geconstateerd dat zij sterk dementerend is. Het is daardoor niet mogelijk om met haar volwaardig te communiceren. Voorts is er sprake van een problematische gezinssituatie waardoor er gegronde vrees bestaat dat er niemand bereikt kan worden om ingrijpende (medische) beslissingen ten aanzien van haar te nemen.
4.
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld wegens een geestelijke stoornis, waardoor de gestoorde, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof dient, om te kunnen beoordelen of sprake is van een geestelijke stoornis, te worden voorgelicht over de medische situatie van de betrokkene.
5.
Ter onderbouwing van de stelling dat bij de betrokkene sprake is van een geestelijke stoornis die een ondercuratelestelling rechtvaardigt, is in hoger beroep een verklaring van 25 april 2013, ondertekend door [arts], specialist oudergeneeskunde bij Verpleeghuis [X] te [woonplaats], overgelegd met daarin de volgende passage:
“Mijn patiënte mevrouw[de betrokkene], geb. [in]1930, is opgenomen in verpleeghuis [X] te [woonplaats] met evidente cognitieve stoornissen en is niet in staat om zelf haar persoonlijke belangen te behartigen.”
6.
Het hof is, gelet op voormelde verklaring en hetgeen daarnaast aan de hand van de stukken , van oordeel dat niet is komen vast te staan dat bij de betrokkene sprake is van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 1:378, eerste lid onder a BW, althans dit is niet uit voormelde verklaring en hetgeen overigens is gebleken, af te leiden. Het verzoek is derhalve onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van het hof gaat een ondercuratelestelling in dit geval te ver en biedt een onderbewindstelling van de goederen van de betrokkene, zoals ambtshalve door de kantonrechter ingesteld, voldoende bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat curatele een zware inperking van persoonlijkheidsrechten is.
7.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven en Kok, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 november 2013.