ECLI:NL:GHDHA:2013:4417
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- M. Labohm
- A. Stollenwerck
- J. Mulder
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van alimentatie op basis van artikel 1:160 BW
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw moest worden beëindigd op basis van artikel 1:160 BW. De man, bijgestaan door zijn advocaat, had in hoger beroep beroep gedaan op de stelling dat de vrouw samenwoont met een nieuwe partner, hetgeen volgens hem zou leiden tot beëindiging van de alimentatie. De vrouw, ook bijgestaan door haar advocaat, heeft dit betwist en verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van samenwoning als waren zij gehuwd, en dit oordeel werd door het hof bevestigd. Het hof overwoog dat de man niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de vrouw en haar nieuwe partner een gemeenschappelijke huishouding voerden en elkaar wederzijds verzorgden. De man had verschillende argumenten aangevoerd, zoals gezamenlijke activiteiten en het gebruik van elkaars auto, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van samenwoning.
Het hof concludeerde dat de man niet had aangetoond dat de vrouw met haar nieuwe partner samenwoont in de zin van artikel 1:160 BW. Hierdoor werd het verzoek van de man tot beëindiging van de alimentatie afgewezen. De bestreden beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij claims over samenwoning en de gevolgen daarvan voor alimentatieverplichtingen.