In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot aanvulling van een eerdere beschikking. De zaak betreft een zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Schuerman, verzocht om aanvulling van het dictum van de beschikking die op 23 oktober 2013 was gegeven. De moeder stelde dat de intenties van partijen met betrekking tot het halen en brengen van de minderjarige niet duidelijk waren vastgelegd in de beschikking. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.H. Baljeu-Visser, maakte bezwaar tegen deze aanvulling en stelde een alternatieve tekst voor die volgens hem de zorgregeling beter zou verwoorden.
Het hof heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een verzuim in de eerdere beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de eerder vastgelegde overeenstemming tussen partijen correct was overgenomen in het dictum. Bovendien was er geen basis voor de door beide partijen gevraagde aanvullingen, aangezien deze niet voor executie vatbaar waren. Het hof heeft daarom besloten om de verzoeken tot aanvulling af te wijzen.
De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 13 november 2013, en is ondertekend door de rechters M. van den Wildenberg, A. Mink en J. van Montfoort, met mr. Dooting als griffier.