ECLI:NL:GHDHA:2013:4413

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
200.108.099/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. van Kempen
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarige die wordt begeleid door Jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de zorgregeling voor een minderjarige die onder toezicht staat van Jeugdzorg. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzoekt om wijziging van deze regeling, omdat zij van mening is dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is. De vader verzet zich tegen dit verzoek en wil de bestaande regeling handhaven. Jeugdzorg heeft in deze procedure een adviserende rol en pleit voor handhaving van de huidige zorgregeling, die volgens hen bijdraagt aan de stabiliteit en hechting van de minderjarige.

De zaak is behandeld op 26 september 2012 en 9 oktober 2013, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van Jeugdzorg aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgregeling al anderhalf jaar wordt uitgevoerd zonder dat er significante problemen zijn gerapporteerd. Het hof volgt het advies van Jeugdzorg en besluit de bestreden beschikking te bekrachtigen, met de aanvulling dat de zomervakantie voortaan bij helfte tussen de ouders wordt verdeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het overige verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.108.099/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-22
Zaaknummer rechtbank : 393671
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam, thans mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Krim te Haarlem.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 11 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 april 2012 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 6 juli 2012 een brief van 5 juli 2012 met bijlagen;
  • op 31 juli 2012 een brief van 30 juli 2012 met bijlagen;
  • op 8 augustus 2012 een brief van 7 augustus 2012 met bijlagen;
  • op 14 augustus 2012 een brief van 10 augustus 2012 met bijlage;
  • op 18 september 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 9 augustus 2012 een brief van 8 augustus 2012 met bijlagen;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 31 juli 2012 een brief van 30 juli 2012 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 8 augustus 2012 het hof bericht ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 26 september 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw A. Timmers namens de raad;
  • de heer R. Polhuis namens Jeugdzorg.
Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 19 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 23 mei 2013 een brief van 22 mei 2013 met als bijlage een V-formulier van 23 mei 2013 met bijlage;
  • op 3 juli 2013 een brief van 1 juli 2013 met als bijlage een V-formulier van 2 juli 2013;
  • op 10 september 2013 een brief van 9 september 2013 met bijlage;
van de zijde van de vader:
  • op 5 juni 2013 een brief van 4 juni 2013 met als bijlage een V-formulier van 4 juni 2013 met bijlage;
  • op 8 juli 2013 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum;
  • op 25 september 2013 een brief van 24 september 2013 met als bijlage een V-formulier van 24 september 2013 met bijlage;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 25 september 2013 een brief van 24 september 2013 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 30 juli 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De mondelinge behandeling is op 9 oktober 2013 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer R. Polhuis namens Jeugdzorg.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 10 mei 2011 van de rechtbank Rotterdam is – uitvoerbaar bij voorraad –bepaald dat de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats], verder: de minderjarige, bij de vader verblijft:
  • eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot maandag 17.00 uur, waarbij de vader de minderjarige bij de moeder ophaalt en terugbrengt;
  • iedere woensdag van 12.00 uur tot 18.00 uur (na het eten), waarbij de vader de minderjarige ofwel bij de moeder ofwel – vanaf het moment dat de minderjarige de peuterspeelzaal zal bezoeken – bij de peuterspeelzaal ophaalt en de minderjarige aan het einde van de middag weer bij de moeder terugbrengt;
  • tien aaneengesloten dagen van de zomervakantie. De overige vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld, waarbij de vader zorg zal dragen voor een telefonisch contact om de dag tussen de minderjarige en de moeder.
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bovenvermelde beschikking gewijzigd in die zin, dat een regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld (met uitzondering van de vakantie- en feestdagenregeling), inhoudende dat de minderjarige eenmaal in de twee weken van donderdagmiddag na school tot woensdagochtend bij de vader zal verblijven waarbij de vader de minderjarige ophaalt van en terugbrengt naar school.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen. De ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd tot 10 september 2014.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de vader en de minderjarige.
2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar primaire verzoek dan wel haar subsidiaire verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, dan wel voor zover het hof beslist dat het inleidend verzoek van de moeder dient te worden afgewezen, de oorspronkelijk bij beschikking van 10 mei 2011 van de rechtbank Rotterdam vastgelegde zorgregeling in stand te laten (het hof leest: een zorgregeling te bepalen zoals vastgelegd in de beschikking van 10 mei 2011 van de rechtbank Rotterdam).
Het inleidend verzoek van de moeder luidt als volgt:
  • primair de zorgregeling zoals vastgelegd door de rechtbank Rotterdam op 10 mei 2011 te wijzigen (met uitzondering van de vakantieregeling), in die zin dat de minderjarige eenmaal per veertien dagen bij de vader zal zijn van zaterdagavond 18.00 uur tot dinsdagavond 18.00 uur;
  • subsidiair de vader te gelasten de minderjarige op woensdagmiddag en tijdens zijn weekenden naar voetbaltraining respectievelijk voetbalwedstrijden te begeleiden.
3.
De vader verweert zich daartegen.
4.
De moeder stelt zich in haar beroepschrift op het standpunt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, die in feite neerkomt op een verkapte co-ouderschapsregeling, niet in het belang van de minderjarige is. Volgens de moeder is er, gelet op de communicatieproblemen tussen partijen, onvoldoende draagvlak om tot een dergelijke regeling te komen. Voorts brengt deze regeling met zich dat de minderjarige zijn bekende en vaste hoofdopvoeder ‘verliest’, iets wat voor de minderjarige – die lijkt te kampen met een fors loyaliteitsconflict – ingrijpend is. De moeder vermoedt dat de kindproblemen bij de minderjarige alleen maar zullen verergeren indien de thans geldende zorgregeling in stand blijft. De moeder stelt zich op het standpunt dat zij als ouders niet in staat zijn met elkaar te praten over de invulling van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Daarnaast heeft de moeder – in tegenstelling tot de vader – geen fulltime baan en is zij als zodanig beter in staat de verzorging en opvoeding van de minderjarige gedurende langere aaneengesloten periodes op zich te nemen. Verder stelt de moeder dat de rechtbank de afwijzing van haar verzoeken niet heeft gemotiveerd. De moeder is van mening dat haar primaire verzoek dient te worden toegewezen dan wel dat de vader dient te worden gelast de minderjarige op de woensdagmiddagen en op zaterdag gedurende zijn omgangsmomenten naar voetbal te laten gaan, nu de vader duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij daartoe niet bereid is. Overigens stelt de moeder dat uit het verweerschrift van de vader in eerste aanleg ook blijkt dat, uitsluitend in het geval dat er een tussenoplossing diende te worden gevonden, de vader heeft gemeend dat de zorgregeling aldus zou moeten worden gewijzigd zoals de rechtbank heeft gedaan.
5.
Jeugdzorg acht het in het belang van de minderjarige dat hij meerdere dagen aaneengesloten bij de vader verblijft. Volgens Jeugdzorg zorgt de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling voor de nodige rust bij de minderjarige. Ook draagt de regeling bij aan de hechtingsontwikkeling van de minderjarige en aan het voorkomen van loyaliteitsproblemen. Bovendien is als gevolg van de huidige zorgregeling sprake van minder overdrachtsmomenten, zodat eventuele communicatieproblemen tussen de ouders buiten het gezichtsveld van de minderjarige blijven, aldus Jeugdzorg.
6.
Ter zitting in hoger beroep op 26 september 2012 zijn de vader en de moeder overeengekomen dat zij een traject in het kader van ‘mediation naast rechtspraak’ gaan volgen. De zaak is om die reden pro forma aangehouden voor een periode van zes maanden.
7.
Vervolgens hebben partijen het hof bericht dat zij weliswaar een (concept)deelovereenkomst d.d. 9 mei 2013 hebben ondertekend met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de minderjarige, doch dat daarin nog niets is geregeld over de reguliere omgangscontacten tussen de vader en de minderjarige. Daarover verschillen partijen nog altijd van mening. De moeder handhaaft haar verzoek zoals vermeld staat in haar beroepschrift. Volgens haar is er nog immer geen vertrouwensband opgebouwd en is de communicatie nog altijd slecht. De vader heeft te kennen gegeven de regeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld te willen handhaven. Daarnaast wenst de vader dat hij de minderjarige gedurende de helft van de zomervakantie bij zich mag hebben en niet, zoals bij beschikking van 10 mei 2011 is bepaald, slechts gedurende tien aaneengesloten dagen van de zomervakantie.
8.
Jeugdzorg persisteert bij haar eerder ingenomen standpunt, te weten handhaving van de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling. Voorts acht Jeugdzorg het van belang dat ook de zomervakantie bij helfte wordt verdeeld tussen de ouders. Namens de gezinsvoogd is ter zitting nog naar voren gebracht dat in het kader van de ondertoezichtstelling alles wordt gedaan om de ouders met elkaar te laten samenwerken in het belang van de minderjarige. Zo vinden er maandelijkse gesprekken plaats met beide ouders op het kantoor van Jeugdzorg volgens het “Noord-Holllands” model voor gescheiden ouders en zal er binnenkort worden ingezet op professionele individuele hulpverlening (op basis van een voorafgaand persoonlijkheidsonderzoek) aan de ouders zelf.
9.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling gedurende anderhalf jaar wordt uitgevoerd en dat Jeugdzorg bij die uitvoering nauw betrokken is. Hoewel ter terechtzitting op 9 oktober 2013 is gebleken dat de visie van de ouders omtrent het verloop van de zorgregeling uiteen loopt, is namens Jeugdzorg het standpunt ingenomen dat het in het belang van de minderjarige is om de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling te handhaven en de zomervakantie bij helfte tussen partijen te verdelen. Het hof ziet aanleiding om het advies van Jeugdzorg te volgen, te meer nu de door de rechtbank vastgestelde regeling al gedurende langere tijd loopt en daarbij niet is gebleken dat de minderjarige onrust ervaart als gevolg van deze regeling. Integendeel, door deze regeling zijn er juist minder overdrachtsmomenten, krijgt de minderjarige de ruimte om zich een eigen beeld van de ouders te vormen en kan hij zich aan beiden gaan hechten, iets wat van groot belang is voor de minderjarige. Ook de zomervakantieregeling dient naar het oordeel van het hof overeenkomstig het advies van Jeugdzorg te worden uitgebreid. Immers, de regeling waarbij de vader tien aaneengesloten dagen van de zomervakantie de minderjarige bij zich mag hebben dateert al van meer dan twee jaar geleden en lijkt te zijn ingegeven door de nog zeer jonge leeftijd van de minderjarige op dat moment en daarnaast heeft ook de vader naar het oordeel van het hof recht om met de minderjarige op vakantie te kunnen gedurende een aantal weken.
10.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen en in aanvulling daarop bepalen dat – met wijziging van de beschikking van 10 mei 2011 van de rechtbank Rotterdam – de zomervakantie bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, door Jeugdzorg nader in te vullen.
11.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt in aanvulling op de bestreden beschikking dat – met wijziging van de beschikking van 10 mei 2011 van de rechtbank Rotterdam – de zomervakantie bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, door Jeugdzorg nader in te vullen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Kempen en Jansen,
bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 november 2013.