In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2013, staat de herziening van de kinderalimentatie centraal. De moeder, die in eerste aanleg niet aanwezig was, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie. De vader verzet zich hiertegen en vraagt het hof om de beschikking aan te passen. Het hof overweegt dat de vader zijn verzoek tot wijziging van de beschikking van 15 september 2009 kan indienen, ondanks dat hij eerder een verzoek had ingediend met betrekking tot de beschikking van 29 oktober 2008. Het hof stelt vast dat de moeder niet heeft gegriefd tegen de eerdere vaststelling van de alimentatie op nihil per 28 juli 2012, en dat de vader's verzoek om wijziging van de alimentatie daarom toewijsbaar is.
De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie onterecht is vastgesteld op 28 juli 2012, maar het hof oordeelt dat deze datum correct is, gezien de feitelijke situatie waarin de minderjarige bij de vader is gaan wonen. Het hof houdt rekening met de draagkracht van de moeder en concludeert dat zij niet in staat is om bij te dragen aan de kinderalimentatie. De vader's verzoek om de moeder te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen, en het hof compenseert de kosten in beide instanties. Uiteindelijk vernietigt het hof de bestreden beschikking en stelt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 28 juli 2012 op nihil vast, en wijst het verzoek van de vader af om een maandelijkse bijdrage van €150,- te ontvangen.