ECLI:NL:GHDHA:2013:4390

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
200.110.404-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van Nievelt
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorg- en omgangsregeling in hoger beroep met dwangsom bij niet-nakoming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2013, gaat het om een hoger beroep betreffende de voorlopige zorg- en omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De moeder, die in deze procedure als verzoekster optreedt, heeft verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. De vader heeft zijn verzoek tot het opleggen van een dwangsom vermeerderd, waarbij hij €500,- per kind per dag eist indien de moeder de door het hof vastgestelde contactregeling niet nakomt. Het hof heeft in eerdere beschikkingen reeds een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar deze is door de moeder niet nageleefd, wat heeft geleid tot een gebrek aan contact tussen de vader en de kinderen sinds maart 2013.

Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders disfunctioneel is en dat er veel spanningen zijn, wat de zorgregeling bemoeilijkt. De raad voor de kinderbescherming heeft verslag uitgebracht over de situatie, waarin wordt aangegeven dat de ouders zich moeten inspannen om een onbelast verlopende zorgregeling te creëren. Het hof heeft besloten om een voorlopige zorgregeling vast te stellen, waarbij de minderjarigen eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijven, en heeft een dwangsom van €100,- per keer opgelegd aan de moeder indien zij niet meewerkt aan de omgang. De zaak is pro forma aangehouden tot 29 maart 2014, waarbij het hof partijen heeft aangespoord om mediation te overwegen om de communicatie en samenwerking te verbeteren.

De uitspraak benadrukt het belang van het onderhouden van contact tussen de vader en de minderjarigen en de verantwoordelijkheid van de moeder om hieraan bij te dragen. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 oktober 2013
Zaaknummer : 200.110.404/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-10368
Zaaknummer rechtbank : 383608
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. de Kluiver te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te[woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop verwijst het hof naar zijn beschikking van 5 december 2012, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
In die beschikking heeft het hof een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de hierna te noemen minderjarigen vastgesteld en is de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking geschorst. Voorts is de raad verzocht partijen te volgen in het traject dat zij bij Cardea doorlopen en het hof daaromtrent beknopt verslag uit te brengen. Voorts is de behandeling pro forma aangehouden, met het verzoek aan de raad om tijdig voorafgaande aan de volgende zitting verslag aan het hof uit te brengen.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 18 juni 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de vader:
  • op 2 april 2013 een brief van 29 maart 2013 met bijlagen;
  • op 6 juni 2013 een V-formulier van 6 juni 2013 met een brief gedateerd 29 maart 2013 en met bijlage.
De raad heeft bij brief van 5 juni 2013 zijn rapport van 4 juni 2013 aan het hof overgelegd.
De zaak is op 18 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [X] en mevrouw [Y] namens de raad.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn beschikking van 5 december 2012 heeft overwogen en beslist.
Ter beoordeling liggen in deze procedure aan het hof voor:
  • het gezag ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren [in] 2010 te [geboorteplaats], en[minderjarige 2], geboren [in] 2011 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarigen);
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: de zorgregeling) tussen de vader en de minderjarigen.
2. De raad heeft - beknopt - verslag uitgebracht over het traject dat de ouders bij Cardea hebben gevolgd. Uit dit verslag blijkt dat dit mediationtraject bij Cardea is beëindigd omdat sprake is van een disfunctionele communicatie en verstandhouding tussen de ouders, waarbij onderling wantrouwen en de (tot op heden voortdurende) spanningsvolle partnerrelatie een grote rol spelen. De raad acht het van belang dat de ouders hun onderlinge spanningen en strijd zullen laten rusten in het belang van de minderjarigen. De raad verwacht van de ouders dat zij zich zullen inzetten om voorwaarden voor een onbelast verlopende zorgregeling voor de minderjarigen te creëren en te continueren.
3. De moeder verzoekt thans:
  • de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft het gezamenlijk gezag en de zorgregeling, dan wel het gezamenlijk gezag op te heffen, alsmede de zorgregeling;
  • vast te stellen dat de zorgregeling uitsluitend kan plaatsvinden door middel van het traject bij het Omgangshuis.
4. De vader heeft zijn incidentele verzoek vermeerderd, en wel in die zin dat hij verzoekt te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- per kind op iedere dag, een gedeelte van de dag als gehele dag aan te merken, dat de moeder de door het hof vastgestelde contactregeling niet nakomt met een maximum van € 50.000,-, althans een zodanig bedrag per dag dan wel dagdeel met een zodanig maximum als het hof vermeent te behoren.
5. De moeder heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans hem deze te ontzeggen.
6. Ter onderbouwing van haar verzoeken heeft de moeder het volgende naar voren gebracht. Tijdens de relatie van partijen hebben partijen nimmer gezamenlijk gezag beoogd en dit behoort niet tot de mogelijkheden. De verstandhouding tussen de ouders is niet verbeterd. Er zijn veel conflicten tussen de ouders die de vader heeft veroorzaakt. Hij wil overal zijn “gelijk” halen en diskwalificeert de moeder. De vader kan of wil geen gevolg geven aan haar verzoeken om geen direct contact met haar te zoeken en de strijd tegen haar te staken. De moeder betwijfelt of het mogelijk is om het verzoek te vermeerderen in dit stadium van de procedure. Zij stelt dat alle pogingen om te komen tot een omgangsregeling zijn mislukt. Naar de mening van de moeder heeft de vader therapie nodig. Het hof dient de bereidheid van de vader om daaraan mee te werken mee te wegen in zijn beoordeling.
7. De vader betoogt dat de door het hof vastgestelde voorlopige zorgregeling niet uitvoerbaar was aangezien het kinderdagverblijf niet wenste mee te werken. In de periode van 5 december 2012 tot 24 maart 2013 heeft de vader zes contactmomenten met de minderjarigen gehad. Vanaf 24 maart 2013 is er geen contact geweest. De moeder weigert elke vorm van overleg om de contactregeling te laten slagen. Volgens de vader voldoet hij aan de voorwaarden van de moeder, zodat dit geen belemmering hoeft te zijn om het contact te laten plaatsvinden.

Zorg-/omgangsregeling

8.
Het hof ziet aanleiding eerst de zorgregeling te behandelen.
9.
Naar het oordeel van het hof zijn partijen het doel en de strekking van de eerdere beschikking van dit hof uit het oog verloren. Het hof heeft in die beschikking bewust ervoor geopteerd om de zorg-/omgangsregeling en mediation gescheiden te houden door aan de ene kant een voorlopige zorg-/omgangsregeling vast te stellen, zodat daarover geen discussie meer behoefde te ontstaan tussen partijen. Aan de andere kant was het de intentie van het hof dat partijen onder begeleiding van Cardea Jeugdzorg dienden te komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na scheiding. Partijen hadden daar ter zitting van 21 november 2012 ook mee ingestemd.
10.
De door het hof in de beschikking van 5 december 2012 vastgestelde zorg- en omgangsregeling hield in dat de vader de minderjarigen bij het kinderdagverblijf zou ophalen één weekend in de veertien dagen op vrijdagmiddag en hen op de maandagochtend zou terugbrengen. Vaststaat dat die regeling van meet af aan niet van de grond is gekomen. Volgens de moeder ligt de oorzaak daarvan bij het kinderdagverblijf dat niet wenste mee te werken aan de door het hof vastgestelde zorg-/omgangsregeling. Evenwel is het hof van oordeel dat het niet op de weg ligt van het kinderdagverblijf om te bepalen of een ouder zijn kinderen aldaar wel of niet kan ophalen, behoudens bijzondere omstandigheden. Dit kan natuurlijk anders liggen indien de ouders beogen het kinderdagverblijf uitsluitend als haal- en brengplek te doen fungeren. Naar het oordeel van het hof is van die bijzondere omstandigheden niet gebleken. De vader heeft vervolgens diverse andere opties buiten het kinderdagverblijf genoemd waar de overdracht kon plaatsvinden. De moeder heeft daarop steeds afwijzend gereageerd. Het hof constateert dat de zorg-/omgangsregeling vervolgens onderdeel is geworden van de gesprekken tijdens de mediation bij Cardea. Dit heeft er, mede, toe geleid dat de mediation niet van de grond is gekomen, althans niet is voortgezet op een effectieve wijze.
11.
Het hof acht het zeer zorgelijk dat er sinds 20 maart 2013 geen contact meer is geweest tussen de vader en de minderjarigen. Onder begeleiding van Cardea zijn partijen nog in staat geweest om een beperkte zorg-/omgangsregeling tot stand te brengen. De vader, die in overeenstemming met de door het hof vastgestelde zorg-/omgangsregeling aanspraak maakte op meer contacten met de minderjarigen, heeft tijdens de mediation ingestemd met de vermindering van de contacten en voldaan aan de voorwaarden van de moeder. Het is naar het oordeel van het hof de moeder die voorwaarden blijft stellen aan de vader. De moeder – die op dit moment alleen met het ouderlijk gezag is belast – heeft naar het oordeel van het hof, met haar handelen in dit opzicht niet op verantwoorde wijze invulling gegeven aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid, te weten het dienen van het belang van de minderjarigen bij het kunnen onderhouden van een positief contact met hun vader.
Voorlopige zorgregeling
12.
In het licht van het vorenstaande ziet het hof aanleiding een voorlopige zorgregeling vast te stellen en wel als volgt:
De minderjarigen verblijven eenmaal per twee weken bij de vader van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.30 uur, ingaande op 19 oktober 2013.
Het hof acht het niet in het belang van de minderjarigen te bepalen dat deze onder begeleiding dient plaats te vinden.
Plaats van overdracht
13.
Naar het oordeel van het hof dient de overdracht plaats te vinden bij de moeder voor de deur. De vader haalt de minderjarigen daar op en brengt hen daar terug.
Dwangsom
14.
In de houding van de moeder ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de moeder een dwangsom van € 100,- zal verbeuren per keer dat zij in gebreke blijft mee te werken aan de contacten tussen de vader en de minderjarige, tot een maximum van € 5.000,-. Het hof is van oordeel dat de vader, gelet op de aard van de procedure, in dit stadium van de procedure ontvankelijk is in dit verzoek. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat tevens ambtshalve een dwangsom kan worden opgelegd.

Gezag

15.
Gelet op het eerdere verloop van de zorg-/omgangsregeling ziet het hof aanleiding de verdere behandeling van de zaak pro forma aan te houden tot zaterdag 29 maart 2014. Het hof zal de beslissing ten aanzien van het gezag ook aanhouden tot voormelde pro-formadatum.

Cardea

16.
Het hof houdt partijen voor dat zij zich in de tussengelegen periode wederom tot Cardea kunnen wenden met de vraag of mediation met als doel een heroriëntatie van het ouderschap na scheiding tot de mogelijkheden behoort en vervolgens dit traject te starten. De raad heeft te kennen gegeven om in dat geval partijen te volgen en het hof daarvan na afloop beknopt verslag te doen. Het hof zal zo nodig op een nadere terechtzitting het eventuele verslag van de raad en het verloop van de zorg-/omgangsregeling met partijen en de raad bespreken alsmede het voorliggende verzoek met betrekking tot het gezag over de minderjarigen.
17.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
stelt de volgende voorlopige zorg-/omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen vast:
de minderjarigen verblijven éénmaal per veertien dagen - ingaande op 19 oktober 2013 - bij de vader van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de vader de minderjarigen haalt bij de moeder en hen daar weer terugbrengt;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 100,- (honderd euro) per keer dat de moeder in gebreke blijft mee te werken aan de omgang tussen de vader en de minderjarige, tot een maximum van € 10.000,- (tienduizend euro);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad - zonodig - partijen te volgen in het traject dat zij bij Cardea lopen en het hof daaromtrent beknopt verslag uit te brengen;
bepaalt dat partijen het hof vóór de pro-formadatum schriftelijk berichten over:
- de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van
- een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze;
- het standpunt ten aanzien van het gezag en de zorg-/omgangsregeling;
houdt iedere verdere beslissing aan tot zaterdag 29 maart 2014 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, van Nievelt en Van der Linden,
bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2013.