ECLI:NL:GHDHA:2013:4388

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
200.127.764-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Kamminga
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en draagkrachtverweer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie, waarbij de vrouw verzoekt om vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken en de vrouw was verplicht om de man een uitkering tot levensonderhoud van € 275,- per maand te betalen. De vrouw is in hoger beroep gekomen omdat zij van mening is dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met bepaalde inkomenscomponenten bij de bepaling van haar draagkracht. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar standpunten toegelicht, waarbij zij onder andere aanvoert dat de alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget niet bij haar inkomen moeten worden opgeteld. De man betwist deze stellingen en stelt dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met deze kortingen. Het hof heeft de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt genomen, voor zover deze niet is bestreden.

Het hof heeft vervolgens beoordeeld of de vrouw voldoende draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het hof concludeert dat de vrouw geen draagkracht heeft voor het betalen van alimentatie aan de man, en vernietigt de bestreden beschikking. Het verzoek van de man tot vaststelling van partneralimentatie wordt afgewezen. De beslissing van het hof is gegeven op 13 november 2013 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 november 2013
Zaaknummer : 200.127.764/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-2370 & F1 RK 12-3044
Zaaknummer rechtbank : 404738 & 408278
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. V.S. Waterval te Spijkenisse,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. van de Kreeke te Spijkenisse.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 28 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 april 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 29 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • op 27 juni 2013 een V-formulier van 25 juni 2013 met bijlage;
  • op 28 juni 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 11 juli 2013 een V-formulier van 10 juli 2013 met bijlage;
  • op 19 augustus 2013 een brief van 15 augustus 2013 met bijlage.
De zaak is op 10 oktober 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, voor zover van belang en uitvoerbaar bij voorraad, ten laste van de vrouw aan de man een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 275,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de beschikking van echtscheiding is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Ter zitting in hoger beroep is door de vrouw - onweersproken -verklaard dat de echtscheidingsbeschikking op 12 juli 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de man (hierna ook: de partneralimentatie).
2.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man tot vaststelling van partneralimentatie af te wijzen, althans een dusdanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren.
3.
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken af te wijzen, en de bestreden beschikking, zonodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen.
4.
Aan de orde is de draagkracht van de vrouw. De rechtbank heeft ter bepaling van de partneralimentatie in de bestreden beschikking aan de zijde van de vrouw rekening gehouden met de alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget. In de visie van de vrouw behoren deze niet bij het inkomen te worden opgeteld, aangezien zij deze ontvangt vanwege de zorg die zij heeft voor de twee minderjarige kinderen die bij haar wonen. Voorts heeft de rechtbank, in de visie van de vrouw, ten onrechte geen rekening gehouden met de werkelijke verwervingskosten van € 100,- per maand van de vrouw. Ter onderbouwing van dit alles heeft de vrouw een draagkrachtberekening overgelegd.
5.
De man bestrijdt de stellingen van de vrouw. Hij betoogt dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met de bovengenoemde kortingen, aangezien aan de zijde van het inkomen rekening met dit bedrag is gehouden en vervolgens aan de zijde van het draagkrachtloos inkomen dit in mindering is gebracht door middel van de alleenstaande oudernorm. Daar komt bij dat de vrouw voor haar oudste minderjarige dochter kinderalimentatie zou moeten ontvangen. De man zorgt overigens het merendeel van de tijd voor de zoon van partijen. Hij ontvangt daarvoor geen vergoeding. De rechtbank heeft terecht geen rekening gehouden met de verwervingskosten van de vrouw.
6.
Het hof neemt ter bepaling van de draagkracht van de vrouw de door haar in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening tot uitgangspunt, voor zover de daarin genoemde bedragen niet zijn bestreden. Gelet op de stellingen van partijen, liggen aan het hof ter beoordeling voor:
  • het kindgebonden budget;
  • de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting;
  • de werkelijke verwervingskosten.
Kindgebonden budget
7.
Met ingang van 1 januari 2013 wordt het kindgebonden budget niet langer toegerekend aan de draagkracht. Het is een tegemoetkoming in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen. Door geen rekening te houden met het kindgebonden budget bij de bepaling van de draagkracht wordt dit volledig toegerekend aan de twee kinderen die woonachtig zijn in het gezin van de vrouw en waarvoor zij – als moeder – onderhoudsplichtig is. Het zou in strijd zijn met de bedoeling van de wetgever als dit bedrag ten goede zou komen aan partneralimentatie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw geen kinderalimentatie van de man ontvangt ten behoeve van hun zoon wegens gebrek aan draagkracht en
– onweersproken – heeft verklaard geen kinderalimentatie te ontvangen en ook niet te kunnen ontvangen ten behoeve van haar dochter, daar de vader van haar dochter werkloos is.
Alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting
8.
Het hof houdt bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw ook geen rekening met de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het hof overweegt daartoe als volgt. Het hof is van oordeel dat een andersluidende beslissing mee zou brengen deze toeslagen in een geval als het onderhavige, waarin de vrouw als alimentatieplichtige een zeer laag inkomen geniet en alleen voor alle kosten van de beide kinderen staat, indirect niet aan de kinderen maar (geheel of ten dele) aan de man ten goede zouden komen. Dat wordt in het geval van zo’n laag salaris niet voldoende gecompenseerd door de alleenstaande oudernorm en het hanteren van een draagkrachtpercentage van 45%. In zoverre slaagt deze grief.
Werkelijke verwervingskosten
9.
Het hof stelt vast dat de vrouw, die werkzaam is bij de [werkgever], een aantal dagen per week om 5.30 uur aanwezig dient te zijn bij haar werk. Van haar kan niet gevergd worden dat zij op die dagen met de fiets naar haar werk gaat. Onweersproken is dat zij op dat tijdstip nog niet gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Derhalve acht het hof het redelijk om rekening te houden met een bedrag van € 100,- per maand aan werkelijke verwervingskosten.
10.
Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van de overige door de vrouw in de draagkrachtberekening opgevoerde en niet bestreden financiële gegevens, stelt het hof vast dat de vrouw geen draagkracht heeft voor het betalen van alimentatie aan de man. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de man alsnog afwijzen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man alsnog af;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Kamminga en Van der Burght, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2013.