ECLI:NL:GHDHA:2013:4376

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
200.123.177/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Labohm
  • P. Pijls-olde Scheper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap onder Marokkaans recht

In deze zaak gaat het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man, die onder Marokkaans recht zijn gehuwd. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen verschillende beschikkingen van de rechtbank Rotterdam, waarin onder andere de echtscheiding is uitgesproken en de verdeling van de gemeenschap is behandeld. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw de man een bedrag van € 80.868,43 moet betalen in het kader van de verrekening van de gemeenschappelijke goederen. De vrouw verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot verdeling van de boedel.

De man heeft in zijn verweerschrift, dat tevens als voorwaardelijk incidenteel appel geldt, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hij stelt dat de rechtbank ten onrechte Nederlands recht op de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft toegepast, aangezien partijen er volgens hem voor hebben gekozen om het huwelijksvermogensregime te laten beheersen door het Marokkaanse recht. Het hof overweegt dat, hoewel partijen in Marokko zijn getrouwd, de toepasselijkheid van het Marokkaanse recht op het huwelijksvermogensregime van partijen voortvloeit uit hun gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit en de omstandigheden van hun huwelijk.

Het hof concludeert dat het Marokkaanse recht van toepassing is en dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de vermogensaanwas tijdens het huwelijk. Het hof wijst het verzoek van de man af en vernietigt de bestreden beschikking, waarbij het inleidende verzoek van de man wordt afgewezen. De beslissing is gegeven op 13 november 2013 door het Gerechtshof Den Haag, met de rechters M. Stille, A. Labohm en P. Pijls-olde Scheper.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak: 13 november 2013

Zaaknummer : 200.123.177/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 10-1523 & F1 RK 11-2
Zaaknummer rechtbank : 357339 & 370212
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens (voorwaardelijk) incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens (voorwaardelijk) incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 7 maart 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 21 februari 2011, 22 april 2011, 22 november 2011 en van 7 december 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 3 april 2013 een verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 15 mei 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 18 september 2013 een (op 19 september 2013 gedateerde) brief met bijlagen;
- op 25 september 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 13 september 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 2 oktober 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door mr. Y.L. Zandbergen, waarnemend voor mr. P.H.A. de Boer, alsmede de heer Z. Hamidi, tolk in de Marokkaanse/Arabische taal.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen.
Bij de tussenbeschikking van 21 februari 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft daarin overwogen dat op het huwelijksvermogensregime Marokkaans recht toepasselijk is en dat voor de vermogensaanwas tijdens het huwelijk als peildatum voor de omvang en de waardering 1 mei 2010 geldt. Iedere beslissing ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap (de vermogensaanwas) is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vrouw in het kader van de verrekening van de gemeenschappelijke goederen de man een bedrag van € 80.868,43 dient te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beslissende, te bepalen dat het verzoek van de man tot verdeling van de boedel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, dan wel te bepalen dat de waarde van de te verrekenen bestanddelen van de gemeenschap ten onrechte niet is bepaald op nihil, althans op een aanzienlijk lager bedrag dan de rechtbank heeft beslist.
3.
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het hoger beroep van de vrouw daartegen af te wijzen en, voorwaardelijk, namelijk voor zover de bestreden beschikking niet zal worden bekrachtigd maar zal worden vernietigd, verzoekt de man het hof in incidenteel appel om onder aanvulling van de gronden als omschreven in punt 4 van zijn verweerschrift, na vermeerdering van de vordering (het hof begrijpt: verzoek) van de man te bepalen dat de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap aldus zal worden verdeeld dat aan de vrouw worden toegedeeld de bestanddelen genoemd onder het kopje recapitulatie in de bestreden beschikking onder de bepaling dat de vrouw ter zake van overbedeling aan de man verschuldigd is een bedrag van € 80.868,43 met veroordeling van de vrouw om aan de man te betalen het genoemde bedrag van € 80.868,43, zulks bij uitspraak uitvoerbaar bij voorraad onder compensatie van de kosten.
4.
De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof het voorwaardelijk incidenteel appel af te wijzen.
Toepasselijk recht
5.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank vanaf 7 juni 2004 ten onrechte Nederlands recht op de verdeling van de huwelijksgemeenschap van toepassing heeft verklaard. Volgens de vrouw hebben partijen er voor gekozen om het huwelijksvermogensregime te laten beheersen door het Marokkaanse recht. Daarnaast hebben partijen een gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit. Van een gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit was na de huwelijkssluiting, en ook op 7 juni 2004, nog geen sprake. De man heeft pas sinds kort de Nederlandse nationaliteit.
6.
De man betwist dat partijen er uitdrukkelijk voor hebben gekozen om – volgens Marokkaans recht – buiten gemeenschap van goederen met elkaar te huwen. Dat zij in Marokko zijn getrouwd heeft daarmee niets te maken. De man woonde in Marokko en kon zonder verblijfsvergunning niet vrij naar Nederland reizen. Na het huwelijk met de vrouw kon hij wel een verblijfsvergunning te krijgen. Het huwelijk heeft daarom in Marokko plaatsgevonden. De bedoeling van partijen is echter steeds geweest om uiteindelijk in Nederland te gaan wonen. Twee à drie maanden na het huwelijk is de man – zo verklaarde hij ter zitting – in Nederland komen wonen. Vanaf dat moment is Nederlands recht van toepassing, aldus de man.
7.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen vóór en tijdens hun huwelijkssluiting (enkel) de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk hadden. Marokko is weliswaar geen partij bij het te dezen toepasselijke Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het verdrag), maar wel een zogenoemd nationaliteitsland. Verder is de eerste huwelijksdomicilie van partijen in Nederland gelegen. Dat partijen na de huwelijksvoltrekking in Marokko niet onmiddellijk in Nederland zijn gaan samenwonen, leidt – nu het daarvoor niet noodzakelijk is dat echtgenoten onmiddellijk na het huwelijk in dezelfde staat gaan – niet tot een ander oordeel. Tussen de datum van de huwelijksvoltrekking en het moment van het vestigen van het eerste huwelijksdomicilie mag in een dergelijke situatie volgens de heersende leer en jurisprudentie immers enige tijdspanne zijn gelegen. Nederland heeft - tot slot - de verklaring zoals bedoeld in artikel 5 van het verdrag afgelegd.
10.
Gelet op het voorgaande is ingevolge het bepaalde van artikel 4 lid 2 sub 2 onder a van het verdrag, Marokkaans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. De stelling van de man dat op grond van artikel 7 lid 2 onder 3 van het verdrag Nederlands recht van toepassing is geworden nadat partijen in Nederland hun eerste gemeenschappelijke huwelijksdomicilie hadden gevestigd, passeert het hof. Artikel 7 lid 2 onder 3 van het verdrag is immers alleen van toepassing indien het huwelijksvermogensregime van partijen voordien op grond van artikel 4 lid 2 sub 3 onderworpen was aan het recht van Marokko. Van die laatste grond is hier evenwel geen sprake.
Vermogensrechtelijke gevolgen naar Marokkaans recht van het einde van het huwelijk
11.
Het hof overweegt als volgt. Het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht, zoals neergelegd in de Mudawanna, kent geen enkele gemeenschap van goederen. Door het huwelijk als zodanig ontstaat geen gemeenschappelijk vermogen. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt en uitgangspunt is dat iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is met zijn gehele vermogen voor zijn eigen schulden.
12.
Uit artikel 49 van de Mudawwana (Marokkaanse Familiewet nr 70.03), zoals in werking getreden op 5 februari 2004 volgt dat echtgenoten afspraken kunnen maken met betrekking tot de wijze van ‘verdeling’ van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Deze afspraken dienen te worden opgenomen in een akte, apart van de huwelijksakte. Indien de echtgenoten hierover geen overeenstemming kunnen bereiken, beslist de rechter hierover rekening houdend met de algemene beginselen van het bewijsrecht en met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede met wat is ingebracht aan inspanningen en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin (vermogensaanwas).
13.
De vrouw heeft de door de man gestelde vermogensaanwas gemotiveerd betwist.
14.
Van het maken van enige afspraak door partijen zoals artikel 49 Mudawanna voorziet, is niet gebleken. Voorts heeft de man, naar het oordeel van het hof, in het onderhavige geval niets, althans onvoldoende gesteld omtrent de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten ten tijde van het huwelijk door ieder der echtgenoten, alsmede ten aanzien van wat ten tijde van het huwelijk is ingebracht aan inspanningen, dan wel wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin. Weliswaar heeft de man ter onderbouwing van zijn stellingen in eerste aanleg een bankafschrift van de ten name van de vrouw staande rekening [rekeningnummer] bij de Attijjariwafabank van 30 april 2009 en twee bankafschriften met rekeningnummer [rekeningnummer] van de ABN-AMRO ten name van zichzelf van 3 oktober 2005 en 1 juni 2010 overgelegd, maar een volledig overzicht van vermogensbestanddelen (bankrekeningen, onroerend goed) met daarbij de beginstand op 30 oktober 2003 (datum huwelijk) en de eindstand op 1 mei 2010 (overeengekomen peildatum) ontbreekt. Ook ontbreken een overzicht van de werkzaamheden van ieder der echtgenoten, van ieders inbreng aan inspanningen en van wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het gezinsvermogen. Nu de man deze gegevens niet heeft bijgebracht, kan het hof niet vaststellen of er tijdens het huwelijk van partijen bij een of beide partijen vermogensaanwas heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat de vrouw hieromtrent ook geen stukken heeft overgelegd, leidt niet tot een andere uitkomst. Het hof zal het inleidende verzoek van de man derhalve afwijzen.
15.
Het bewijsaanbod van de vrouw betreft – kort gezegd – dat
a. zij in 2009 van haar bankrekening in Marokko van een bedrag van 800.000 dirham heeft gehaald voor een operatie haar grootmoeder betreffende;
b. zij op de peildatum niet in het bezit was van enig onroerend goed in Marokko;
c. de man op of rond de peildatum een bedrag van minstens € 25.000,-- heeft meegenomen.
16.
Het hof gaat aan dit aanbod van bewijs voorbij, nu dit, gelet op het ontbreken van de overige noodzakelijke gegevens, niet ter zake dienend is, en overigens onvoldoende gespecificeerd.
17.
Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht vergt, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
18.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de man verzoekt, de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep en zal dit verzoek dan ook afwijzen.
19.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man, zoals nadien gewijzigd, alsnog af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Labohm en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2013.