In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging van de benadeelde partij, hier aangeduid als [benadeelde partij 1]. De feiten vonden plaats op 1 april 2004 te 's-Gravenhage, waar de verdachte en zijn mededaders de benadeelde partij onder valse voorwendselen naar een kantoorruimte lokten. Daar hebben zij de uitweg geblokkeerd, de deur op slot gedaan en de benadeelde partij mishandeld door hem te schoppen, te slaan en met een schaar en briefopener te bedreigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de benadeelde partij hebben gedwongen verklaringen te ondertekenen, wat leidde tot een ernstige inbreuk op zijn bewegingsvrijheid en psychologisch welzijn.
In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar met een zwaardere straf. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk werd vernietigd. Het hof oordeelde dat niet alle tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen waren, en sprak de verdachte vrij van een deel van de aanklachten. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en het hof heeft rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.