ECLI:NL:GHDHA:2013:4184

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
22-003502-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door verdachte en mededader tegen slachtoffer in Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging, waarbij hij samen met een mededader het slachtoffer zonder enige aanleiding van zijn fiets heeft geslagen en vervolgens heeft geschopt. De verdachte genoot ten tijde van zijn verhoor en inverzekeringstelling bij de politie strafrechtelijke immuniteit, wat een belangrijk aspect van de zaak vormde. Het hof heeft vastgesteld dat de politie niet adequaat heeft gehandeld door de immuniteit van de verdachte niet te verifiëren voordat het verhoor werd voortgezet. Dit leidde tot de uitsluiting van de verklaringen van de verdachte als bewijs, omdat deze onrechtmatig waren verkregen.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 50 dagen indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de noodzaak voor de politie om de regels omtrent diplomatieke immuniteit strikt na te leven. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.

De uitspraak van het hof is een belangrijke reminder van de rechten van verdachten met diplomatieke status en de verplichtingen van de autoriteiten om deze rechten te respecteren. De zaak illustreert ook de gevolgen van geweldpleging voor slachtoffers en de maatschappelijke impact van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003502-11
Parketnummer: 10-652354-11
Datum uitspraak: 20 juni 2012
TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortejaar] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 juni 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 mei 2010 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Schiestraat en/of de Schiekade, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het
- gooien van popcorn in het gezicht van die [benadeelde partij], en/of
- duwen en/of slaan van die [benadeelde partij], en/of
- ( aldus) (van zijn fiets) ten val brengen van die [benadeelde partij], en/of
- slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij], terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat de verklaringen van de verdachte afgelegd d.d. 11 mei 2010 om respectievelijk 10:45 uur en 14:10 uur dienen te worden uitgesloten van het bewijs aangezien deze verklaringen onrechtmatig zijn verkregen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het afleggen van deze verklaringen strafrechtelijke immuniteit genoot en het ophouden voor verhoor alsmede de inverzekeringstelling van de verdachte derhalve in strijd is met het Verdrag van Wenen. De verdachte heeft aan het begin van zijn eerste verhoor op 11 mei 2010 kenbaar gemaakt dat zijn vader werkzaam was als diplomaat en dat hijzelf over een diplomatiek paspoort beschikte. Op dat moment had de politie het verhoor moeten afbreken en onderzoek moeten doen naar de strafrechtelijke immuniteit alvorens het verhoor te hervatten.
Het hof overweegt als volgt.
Aan het begin van zijn verhoor bij de politie d.d. 11 mei 2010 te 10:45 uur heeft de verdachte verklaard dat hij met zijn ouders en zus naar Nederland is gekomen omdat zijn vader hier een baan had gekregen als diplomaat. Voorts heeft hij verklaard dat hij ook zelf een diplomatenpaspoort had. Ingevolge de artikelen 29 en 31 van het Verdrag van Wenen is het ophouden voor verhoor en de inverzekeringstelling van de verdachte ná deze mededeling onrechtmatig. De juistheid van de mededeling van de verdachte had eerst door de politie moeten worden geverifieerd bij het ministerie van Buitenlandse Zaken alvorens door te gaan met het verhoren van de verdachte. Uit de stukken in het dossier is niet gebleken dat de politie direct na de mededeling het verhoor heeft stopgezet en heeft geverifieerd of de verdachte daadwerkelijk strafrechtelijke immuniteit genoot. De politie is doorgegaan met verhoren en heeft de verdachte vervolgens op 11 mei 2010 om 14:50 uur in verzekering gesteld.
Gelet daarop is de verdachte naar het oordeel van het hof langer in detentie gehouden dan volgens het Verdrag van Wenen is toegestaan. Het feit dat dit mede verband houdt met het aanvankelijk door het ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekte onjuiste bericht doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Aldus is sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Mede gezien het belang van de strikte handhaving van het overtreden voorschrift (in casu de bepalingen van het Verdrag van Wenen) zal het hof de verklaringen van de verdachte afgelegd op 11 mei 2010 uitsluiten van het bewijs. Voor een andere, verdergaand, rechtsgevolg als reactie op het geconstateerde verzuim ziet het Hof geen aanleiding.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 02 mei 2010 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Schiestraat en/of de Schiekade, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het
- gooien van popcorn in het gezicht van die [benadeelde partij], en
- duwen van die [benadeelde partij], en
- ( van zijn fiets) ten val brengen van die [benadeelde partij], en
- slaan en schoppen en/of trappen tegen het hoofd en het lichaam van die [benadeelde partij
].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte popcorn naar het slachtoffer heeft gegooid om hem te laten schrikken, waarna zijn medeverdachte geweld tegen het slachtoffer heeft gebruikt. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte geen bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [benadeelde partij] heeft bij de politie d.d. 3 mei 2010 verklaard dat er door twee jongens popcorn in zijn gezicht werd gegooid, waarna hij door één van de jongens van zijn fiets werd afgeslagen en op de grond viel. Vervolgens werd hij door alle twee de jongens opzettelijk en met kracht meerdere malen geschopt en geslagen. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 juni 2012 heeft [benadeelde partij] zijn eerder afgelegde verklaring bevestigd, zij het dat hij daar verklaard heeft van zijn fiets niet afgeslagen maar afgetrapt te zijn. Hij heeft daarbij nog verklaard dat hij na zijn val van de fiets omhoog probeerde te komen maar daarop weer trappen kreeg.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie d.d. 11 mei 2010 verklaard dat de verdachte popcorn naar het slachtoffer gooide, waarna hijzelf het slachtoffer een zet gaf en deze van zijn fiets viel. Het slachtoffer stond op en wilde weggaan, maar hij en de verdachte schopten en sloegen hem. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 juni 2012 heeft medeverdachte Vrolijk gelijkluidend verklaard.
Gelet op bovenstaande verklaringen, welke op belangrijke punten overeenkomen, acht het hof bewezen dat de verdachte actief betrokken is geweest bij de openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer door popcorn naar hem te gooien en hem vervolgens te slaan. Daarmee heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het gepleegde openlijk geweld tegen genoemd slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door zonder enige aanleiding samen met zijn mededader het slachtoffer van zijn fiets te slaan en vervolgens te slaan en te schoppen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit klemt temeer nu het slachtoffer, zoals hij tegenover het hof expliciet en met nadruk heeft verklaard, mede door zijn zachtaardige karakter juist iedere vorm van geweld verafschuwt en uit de weg gaat. Hij heeft verklaard dat het feit veel met zijn zelfvertrouwen heeft gedaan en dat hij nadien een hond heeft aangeschaft.
Gezien het openlijke karakter van dit ernstige strafbare feit kan het bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweegbrengen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 mei 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Uit het dossier is gebleken dat de verdachte ten tijde van zijn verhoor en inverzekeringstelling bij de politie strafrechtelijke immuniteit genoot. De verdachte heeft aan het begin van zijn verhoor op 11 mei 2010 te 10:45 uur kenbaar gemaakt dat hij een diplomatieke status had. Ingevolge de artikelen 29 en 31 van het Verdrag van Wenen had de politie de juistheid van deze mededeling dienen te verifiëren alvorens door te gaan met het verhoor en de verdachte in verzekering te stellen. Niet is gebleken dat deze verificatie op dat moment heeft plaatsgevonden.
Daar het hof een groot gewicht toekent aan de normhandhaving van de regels van het Verdrag van Wenen met betrekking tot strafrechtelijke immuniteit, zal het hof hiermee in het voordeel van de verdachte rekening houden bij het bepalen van de aan hem op te leggen straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

1 (
één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van

100.(honderd) uren,

indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (
vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. A. Kuijer en mr. C.M.P. Flint-Van Noort, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2012.
Mr. C.M.P. Flint-Van Noort is buiten staat dit arrest te ondertekenen.