ECLI:NL:GHDHA:2013:4149

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
22-000506-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd in het Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden, is beschuldigd van het plegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee medegedetineerden. De feiten vonden plaats in de Penitentiaire Inrichting Zuid-West te Dordrecht op 25 januari 2009 en 25 mei 2011. De verdachte heeft op beide data met een mes en met zijn vuist de slachtoffers aangevallen, waarbij hij hen verwondde.

In eerste aanleg werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, maar in hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd naar vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbedachte rade bij de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade aan de eerste benadeelde partij en aan zware mishandeling van de tweede benadeelde partij.

De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof heeft deze vordering toegewezen, met de nadruk op de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte. De verdachte heeft een hoog recidiverisico en er is een klinische behandeling noodzakelijk om zijn problematiek aan te pakken. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000506-13
Parketnummer: 11-860435-11
Datum uitspraak: 1 oktober 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
[adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden te Poortugaal.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 september 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet primair (poging moord) en 2 primair impliciet primair (poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade) ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het bestreden vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Dordrecht (in Penitentiaire Inrichting Zuid-West, locatie Dordtse Poorten) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en (al dan niet) met voorbedachten rade, [benadeelde partij 1] (een medegedetineerde van verdachte) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe brengen, met dat opzet, en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde partij 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in diens hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair: voor zover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Dordrecht (in Penitentiaire Inrichting Zuid-West, locatie Dordtse Poorten), opzettelijk, en (al dan niet) met voorbedachten rade, mishandelend, een persoon, [benadeelde partij 1] (een medegedetineerde van verdachte), opzettelijk, en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in diens hoofd en/of lichaam, tengevolge waarvan die [benadeelde partij 1] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
primair:
hij op of omstreeks 25 mei 2011 te Dordrecht (in Penitentiaire Inrichting Zuid-West, locatie Dordtse Poorten) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en (al dan niet) met voorbedachte rade, [benadeelde partij 2] (een medegedetineerde van verdachte), zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en (al dan niet) met voorbedachten rade, die [benadeelde partij 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in diens lichaam, en/of die [benadeelde partij 2] met zijn verdachtes tot vuist gebalde hand heeft geslagen en/of gestompt in diens gelaat en/of op diens hoofd, en/of die [benadeelde partij 2] met zijn, verdachtes, voet heeft geschopt en/of die [benadeelde partij 2] heeft geslagen met een (zogenoemde) (douche)trekker, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
subsidiair: voor zover het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2011 te Dordrecht (in Penitentiaire Inrichting Zuid-West, locatie Dordtse Poorten), opzettelijk, en (al dan niet) met voorbedachten rade, mishandelend, een persoon, [benadeelde partij 2] (een medegedetineerde van verdachte), opzettelijk, en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met zijn, verdachtes, tot vuist gebalde hand heeft geslagen en/of gestompt in zijn gelaat en/of op diens hoofd en/of met een (zogenoemde) (douche)trekker heeft geslagen op diens lichaam, tengevolge waarvan [benadeelde partij 2] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraken
Ter zake van de onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde poging doodslag
Naar het oordeel van het hof is op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de inhoud van het dossier onvoldoende komen vast te staan dat het mes waarmee de verdachte aangever [benadeelde partij 1] heeft gestoken, een aangescherpt mes betrof. Het hof heeft zelf omtrent de aard van het mes niets kunnen vaststellen, nu het mes niet in beslag is genomen of anderszins ten behoeve van het onderzoek bewaard is gebleven. De verklaring van de unitdirecteur inhoudende dat het een aangescherpt mes betrof acht het hof niet redengevend. De unitdirecteur heeft zelf niets van het incident waargenomen en de informatie die zij over het mes geeft is dus niet van eigen waarneming afkomstig. Evenmin is gebleken dat zij het mes zelf heeft gezien. De verklaring van aangever [benadeelde partij 1] inhoudende dat het een botermes betrof dat scherp was gemaakt door er een punt aan te maken, wordt verder niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Onder deze omstandigheden gaat het hof er vanuit dat het om een ‘gewoon’ botermes ging.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij [benadeelde partij 1] pijn wilde doen en hem niet wilde doden. Naar het oordeel van het hof ontbreekt enig bewijs omtrent opzet van de verdachte dat hij het slachtoffer van het leven wilde beroven. Dat laat onverlet dat sprake zou kunnen zijn van voorwaardelijk opzet in de zin dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven door deze met een mes in het hoofd te steken. Wat die kans betreft stelt het hof allereerst vast dat blijkens het dossier en het verhandelde ter terechtzitting sprake is geweest van een verwonding met bloed op het hoofd van het slachtoffer. Mede tegen de achtergrond dat bewijs ontbreekt dat sprake was van een aangescherpt mes is het hof van oordeel dat de verdachte met het steken met een botermes in (de richting van) het hoofd niet de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor van het leven zou worden beroofd. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van [benadeelde partij 1]. De verdachte wordt in zoverre dan ook vrijgesproken van het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde.
Ter zake van de onder 2 primair impliciet primair tenlastegelegde voorbedachte rade
Naar het oordeel van het hof is op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Aangever heeft weliswaar verklaard dat de verdachte aan een tafel zat in de ruimte voor zijn cel toen hij naar de douche liep, en dat de verdachte naar zijn mening gewoon heeft zitten wachten totdat hij naar de douche ging, maar deze verklaring vindt verder geen steun in het dossier. Onder die omstandigheden gaat het hof ervan uit dat de verdachte en de aangever elkaar in de doucheruimte zijn tegengekomen en dat zij ter plaatse een woordenwisseling hebben gekregen waaruit de vechtpartij is ontstaan. Niets wijst op een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken door de verdachte voorafgaand aan zijn handelen. Naar het oordeel van het hof is het handelen met voorbedachten rade derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt in zoverre van het onder 2 primair
impliciet primairtenlastegelegde vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
primair:
hij op 25 januari 2009 te Dordrecht (in Penitentiaire Inrichting Zuid-West, locatie Dordtse Poorten) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en met voorbedachten rade, [benadeelde partij 1] (een medegedetineerde van verdachte) zwaar lichamelijk letsel toe brengen, met dat opzet, en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde partij 1] met een mes heeft gestoken in diens hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
primair:
hij op 25 mei 2011 te Dordrecht (in Penitentiaire Inrichting Zuid-West, locatie Dordtse Poorten) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [benadeelde partij 2] (een medegedetineerde van verdachte), zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 2] met zijn verdachtes tot vuist gebalde hand heeft geslagen en/of gestompt in diens gelaat en op diens hoofd, en die [benadeelde partij 2] met zijn, verdachtes, voet heeft geschopt en die [benadeelde partij 2] heeft geslagen met een (zogenoemde) (douche)trekker, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 2 primairimpliciet subsidiair
bewezenverklaarde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 2]. De raadsvrouw meent dat de verdachte om die reden van het onder 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Bij de politie heeft aangever onder meer het volgende verklaard. De verdachte heeft hem met de vuist waar hij een zegelring om droeg geslagen. Het waren keiharde vuistslagen op zijn kaak en op zijn achterhoofd. Voorts heeft de verdachte hem keihard in zijn ribbenkast geschopt toen hij op de grond lag. Vervolgens heeft de verdachte hem met een trekker geslagen die daardoor in stukken brak.
De penitentiaire inrichtingswerker [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met zoveel kracht op het lichaam van [benadeelde partij 2] sloeg dat de houten steel van de trekker in stukken brak. [getuige] heeft ook gezien dat [benadeelde partij 2] door de verdachte voluit in zijn rug werd geschopt toen hij op de grond lag.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij een zegelring droeg en met de vuist van diezelfde hand als waar hij die zegelring droeg [benadeelde partij 2] heeft geslagen. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij [benadeelde partij 2] met de stok van een douchetrekker heeft geslagen en dat de stok daardoor is kapot gegaan.
De medische informatie van 27 mei 2011 betreffende [benadeelde partij 2] houdt onder meer in dat hij met zijn linkeroog nauwelijks nog kan zien, dat hij fors gezwollen weke delen rond de oogkas heeft, blauw verkleurd, en dat hij nog net het licht kan zien.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door op de bewezen verklaarde wijze te handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof heeft daartoe met name acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte met de vuist van de hand waar hij een zegelring droeg, [benadeelde partij 2] hard op zijn hoofd heeft geslagen alsmede de omstandigheid dat de verdachte met een houten steel dusdanig hard op het lichaam van [benadeelde partij 2] heeft geslagen, dat de steel daardoor is gebroken. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Het onder 2 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet primair (poging moord) en 2 primair impliciet primair (poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade) tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling, een klinische behandeling en elektronisch toezicht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade aan zijn medegedetineerde [benadeelde partij 1]. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn medegedetineerde [benadeelde partij 2]. In beide gevallen heeft de verdachte op buitensporige wijze het recht in eigen hand genomen en daarbij ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het hof neemt het – evenals de rechtbank – de verdachte zeer kwalijk dat hij tot tweemaal toe medegedetineerden heeft aangevallen. Dit soort acties leidt tot reële gevoelens van onveiligheid bij de omstanders en maakt het verblijf in de gevangenis onverantwoord risicovol en belastend.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een keer voor doodslag. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport van de heer D. Wentink, reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland van 9 september 2013, inhoudende onder meer het volgende.
De problematiek van de verdachte is zeer ernstig, wat voor een hoog recidiverisico en een hoog gevaarsrisico zorgt. Tijdens zijn detentie periode is tussen 2008 en 2012 getracht om aan zijn gedrag te werken. Uiteindelijk is de conclusie dat enkel een klinische behandeling voldoende mogelijkheden biedt. De problematiek is te ernstig om binnen detentie aan te pakken. Ook ambulante behandeling na detentie is absoluut ontoereikend.
In het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt hij thans klinisch behandeld in Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) de Kijvelanden. De verdachte is gemotiveerd om deze behandeling te volgen. Om het recidiverisico en het gevaarsrisico te verlagen is het van belang dat hij deze behandeling afrondt. Als hij de behandeling moet onderbreken is het, gezien zijn persoonlijkheidsproblematiek, zeer de vraag of hij gemotiveerd zal zijn om na detentie opnieuw mee te werken aan behandeling.
Als er een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee voorwaardelijk wordt opgelegd, dan kan de verdachte de twee jaar gevangenisstraf op grond van artikel 15.5 van de Penitentiaire Beginselenwet bij het FPK de Kijvelanden doorbrengen. Hierover is contact geweest tussen de advocaat-generaal, een ketenprocesmedewerker van de CVvi en de selectiefunctionaris. Na de behandeling is er dan een fors voorwaardelijk deel als stok achter de deur, waarin gewerkt kan worden aan resocialisatie. Als het onvoorwaardelijke deel meer dan twee jaar zou bedragen vormt dit een probleem voor FPK, omdat de behandeling naar verwachting niet langer dan twee jaar zal duren. Het is niet mogelijk en niet wenselijk om de verdachte na het einde van de behandeling voor langere tijd in de FPK te laten blijven. Ook is er een plaatsing via artikel 15.5 van de Penitentiaire Beginselenwet voor een periode van langer dan twee jaar nauwelijks realiseerbaar.
Om de aansluiting van de klinische behandeling naar een ambulant traject zo soepel mogelijk te laten verlopen, is het van belang dat de
klinische behandelingook tijdens de proeftijd als voorwaarde geldt. De verwachting is dat de klinische behandeling twee jaar duurt, maar dit kan niet gegarandeerd worden. Het als voorwaarde stellen van de klinische behandeling biedt extra speelruimte en indien nodig kan deze dan nog enige tijd doorlopen tijdens het toezicht.
Verder wordt een
ambulante behandelinggeadviseerd, voor het geval dit na de klinische behandeling nog noodzakelijk mocht blijken. Op die manier kan de klinische behandeling worden afgebouwd en kan de verdachte tijdens zijn terugkeer in de maatschappij psychische ondersteuning krijgen.
Verder wordt een
locatiegebodgeadviseerd als bijzondere voorwaarde. Als hij uit de klinische behandeling komt, wordt het nodig geacht om hem gefaseerd meer vrijheid te geven. Het locatiegebod verkleint de risico’s en zorgt voor structuur in zijn leven. Het locatiegebod is enkel controleerbaar met een zogenaamde enkelband.
Tot slot wordt als bijzondere voorwaarde een
inspanningsverplichtingvoor het vinden van een passende dagbesteding geadviseerd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof Wentink als getuige gehoord. Hij heeft daarbij onder meer verklaard dat bij de verdachte – in de lijn van de verwachting - heel langzaam sprake is van een gedragsverandering. De verdachte is beter aanspreekbaar, hij houdt zich beter aan de regels en zijn gedrag is beter. Deze positieve verandering gedurende de afgelopen weken stemt hoopvol over zijn ontwikkeling in de toekomst. Volgens de getuige is de ideale situatie voor de verdachte als hij een gevangenisstraf in de kliniek kan uitzitten, waarna een voorwaardelijk deel volgt met strenge nazorg, een en ander zoals aangegeven in zijn rapport.
De ernst van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van het hof in beginsel een langdurige gevangenisstraf. Met inachtneming van voornoemd rapport van de Reclassering Nederland alsmede de verklaring van Wentink als getuige, ziet het hof evenwel geen aanleiding om aan de verdachte een langere gevangenisstraf op te leggen dan wordt geadviseerd. Het hof ziet – evenals de advocaat-generaal – geen meerwaarde in het doorkruisen van het reeds ingezette behandel-traject. Behalve de verdachte heeft ook de maatschappij er uiteindelijk baat bij indien de huidige behandeling van de verdachte slaagt.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 850,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag € 850,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair en 2 primair impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 primair impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) jaren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

  • dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden,
  • dat de veroordeelde zich klinisch laat behandelen bij Forensisch Psychiatrische Kliniek de Kijvelanden gedurende een termijn zolang als degene die met de behandeling is belast, na overleg met voornoemde reclasseringsinstelling, verantwoord vindt en voorts dat de veroordeelde zich gedurende de behandeling zal gedragen naar de aanwijzingen van genoemde kliniek;
  • dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen bij een ambulant forensische zorginstelling, bijvoorbeeld de Forensisch Psychiatrische Polikliniek Het Dok, zulks ter beoordeling aan de Reclassering, gedurende een termijn zolang als degene die met de behandeling is belast, na overleg met voornoemde reclasseringsinstelling, verantwoord vindt en voorts dat de veroordeelde zich gedurende de behandeling zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
  • dat de veroordeelde zich onder een locatiegebod laat stellen indien de Reclassering zulks noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt dat het locatiegebod wordt gecontroleerd middels elektronisch toezicht;
  • dat de verdachte zich inspant voor het vinden van een passende dagbesteding.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Moussault, mr. Chr.A. Baardman en mr. H.A. van Brummen, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 oktober 2013.
Mr. H.A. van Brummen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.