ECLI:NL:GHDHA:2013:4148

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
22-004417-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelierszaak met bedreiging van personeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met mededaders een gewapende overval heeft gepleegd op een juwelierszaak in Lekkerkerk op 3 maart 2011. Tijdens de overval zijn de medewerkers van de juwelier bedreigd met een vuurwapen en zijn er vitrines ingeslagen met klauwhamers. De verdachte is eerder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 4,5 jaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, gepleegd door meerdere personen. De verdachte heeft in hoger beroep verweer gevoerd over de rechtmatigheid van zijn verhoor en aanhouding, maar het hof heeft deze verweren verworpen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de overval, maar ook dat hij een actieve rol had gespeeld door met een vuurwapen de medewerkers te bedreigen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de immateriële schade van € 1.500,-. De vordering van een andere benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet eenduidig kon worden vastgesteld. Het hof heeft de strafmaat gemotiveerd door de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, die langdurige psychische en fysieke gevolgen ondervinden van de overval. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een langdurige gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004417-12
Parketnummer: 09-753354-11
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 september 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1987,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 mei 2013 en 16 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2011 te Lekkerkerk, gemeente Nederlek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand (juwelier), gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een (groot) aantal gouden en/of zilveren sieraden en/of horloges, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Rikkoert Lekkerkerk B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het met bivakmutsen op het hoofd, althans gezichtsbedekking, binnenlopen van die winkel en/of het richten en/of gericht houden van (een op) een vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of het die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] gebieden om op de grond te gaan zitten en/of stil te zijn en/of het inslaan van een aantal vitrines in die winkel;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 maart 2011 te Lekkerkerk, gemeente Nederlek, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een winkelpand (juwelier), gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een (groot) aantal gouden en zilveren sieraden en horloges, toebehorende aan Rikkoert Lekkerkerk B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld bestond uit het met bivakmutsen op het hoofd, althans gezichtsbedekking, binnenlopen van die winkel en het richten en gericht houden van (een op) een vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en het die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gebieden om op de grond te gaan zitten en stil te zijn en het inslaan van een aantal vitrines in die winkel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren raadsman
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota,
de volgende verweren gevoerd:
1.
Salduz-verweer
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte op 14 februari 2012 is verhoord door de politie terwijl hij in strijd met de Salduz-jurisprudentie, niet in de gelegenheid is gesteld voorafgaand aan dat verhoor een advocaat te raadplegen. De verklaringen van de verdachte en de als gevolg daarvan verkregen onderzoeksresultaten dienen derhalve te worden uitgesloten van het bewijs nu zijn onrechtmatig zijn verkregen.
2.
Onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de aanhouding van de verdachte op 6 maart 2012 en zijn inverzekeringstelling onrechtmatig zijn geweest nu het gebruik van deze dwangmiddelen voornamelijk werd gebaseerd op informatie die is verkregen naar aanleiding van het verhoor van de verdachte van 14 februari 2012.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het Salduz-verweer
Uit het proces-verbaal van bevindingen (pag. 286) blijkt dat de verdachte op 14 februari 2012 rond 13:00 uur door twee verbalisanten is aangetroffen in de woning van zijn ouders te Delft. Na de mededelingen van de verbalisanten dat zij hem wilden horen over een gewapende overval gepleegd op 3 maart 2011, dat hij hiervoor niet zou worden aangehouden, dat hij met de verbalisanten mee kon rijden naar het bureau en na het verhoor weer thuis zou worden gebracht, heeft de verdachte ingestemd en is hij met de verbalisanten meegereden naar het politiebureau.
Onderweg naar het politiebureau heeft de verdachte onder meer verteld psychiatrische klachten te hebben gehad en dat hij door de daarvoor voor geschreven medicatie dikker was geworden, maar dat hij sinds anderhalf jaar/een jaar gestopt was met die medicatie en daardoor alweer wat was afgevallen.
Uit het voornoemde proces-verbaal van bevindingen (pag. 287) blijkt dat, na aankomst op het politiebureau en na overleg met de coördinator van het onderzoeksteam, aan de verdachte is uitgelegd dat hij als verdachte zal worden gehoord. Daarbij is hij op zijn consultatierecht gewezen. De verdachte heeft daarop eerst afstand gedaan van dat recht. Uit het proces-verbaal van verhoor verdachte (pag. 283 ev) blijkt dat de verdachte vervolgens op 14 februari 2012 omstreeks 13:30 uur door de politie is verhoord en dat hij voorafgaande aan het verhoor heeft verklaard dat hij begrijpt dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Direct hierna verklaart hij: “Als jullie mij nog nodig hebben kan je me bellen op nummer [telefoonnummer]”. Vervolgens is de verdachte een aantal vragen gesteld.
Uit zowel het proces-verbaal van bevindingen (p. 283) als uit het proces-verbaal van verhoor (p. 287) blijkt voorts dat de verdachte al snel na aanvang van het verhoor heeft verklaard dat het toch beter is dat hij eerst een advocaat raadpleegt. Uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 287) blijkt dat de verbalisanten hierop de verdachte hebben uitgelegd dat dit dan op eigen kosten zou zijn omdat hij niet was aangehouden.
Naar het oordeel van het hof is deze laatste mededeling onjuist en kan het –onder deze omstandigheden- expliciet of impliciet door een verdachte (verder) niet doorzetten van de door hem eerder uitgesproken wens een raadsman te consulteren, niet worden beschouwd als het (rechtsgeldig) doen van afstand van het consultatierecht. De door de verdachte na voormelde onjuiste mededeling in het verhoor gedane uitlatingen kunnen naar het oordeel van het hof, gezien de vigerende zogenaamde Salduz-jurisprudentie van het EHRM, dan ook niet voor het bewijs worden gebezigd.
Het hof overweegt dat het voorgaande echter niet met zich brengt dat elke door de verdachte - voorafgaand aan voormelde onjuiste mededeling omtrent de kosten van rechtsbijstand - gedane uitlating of gedraging, van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. In dit licht constateert het hof dat blijkens het proces-verbaal van verhoor van de verdachte voorafgaande aan het inhoudelijk verhoor van de verdachte door de verdachte zelf zijn telefoonnummer is medegedeeld. De verdachte was op dat moment niet aangehouden, had direct voorafgaande aan deze mededeling afstand gedaan van zijn consultatierecht en hem waren nog geen onjuiste mededelingen omtrent de bekostiging van rechtsbijstand gedaan en geen verhoorvragen gesteld.
Gezien de voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het hiervoor overwogene inzake het (deels) in strijd handelen met het consultatierecht in dit geval niet meebrengt dat ook de uitlating van de verdachte over zijn telefoonnummer, alsmede de uitlatingen die de verdachte in de politieauto op weg naar het bureau heeft gedaan, niet voor het bewijs c.q. als basis voor verder onderzoek zouden mogen worden gebruikt.
Ten aanzien van de aanhouding en de inverzekeringstelling
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de aanhouding en de inverzekeringstelling van de verdachte reeds zijn getoetst door respectievelijk de hulpofficier van Justitie en de rechter-commissaris. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen maakt dat de rechtmatigheid van de aanhouding en de inverzekeringstelling niet wederom dient te worden getoetst. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn pleitaantekeningen, bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde nu –kort gezegd- er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een veroordeling daarvan. Hij heeft hiertoe aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat:
  • er geen bewijswaarde toekomt aan het aantreffen van de vingerafdruk van de verdachte op de in de juwelierszaak aangetroffen plastic tas, nu de overvallers allen handschoenen droegen ten tijde van de overval en allerhande algemene handelingen de oorzaak kunnen zijn van het terechtkomen van de vingerafdruk van de verdachte op deze tas.
  • de fotoprints en het beeldmateriaal van de beveiligingscamera’s van de juwelier niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, nu niet is vast te stellen dat de verdachte daarop is waar te nemen;
  • de onderzoekingen aan de mobiele telefoon van de verdachte onrechtmatig zijn geschied en de uitkomsten van dit onderzoek niet voor het bewijs kunnen dienen, nu de verdachte geen toestemming heeft verleend voor het onderzoek naar telecommunicatie;
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] niet kan worden gebruikt voor het bewijs nu deze getuige bij de rechter-commissaris een andere verklaring heeft afgelegd en deze getuige niet door het hof is gehoord;
  • de belastende onderdelen uit de tapgesprekken tussen [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu daaruit een onderdeel is weggelaten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is naar het oordeel van het hof het volgende te concluderen.
  • het signalement van de overvaller die tijdens de overval heeft gedreigd met een wapen komt overeen met het signalement van de verdachte; fors qua gestalte en van Noord-Afrikaanse afkomst;
  • er is een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen op de door de overvallers achtergelaten plastic boodschappen tas waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd;
  • er is veelvuldig telefonisch contact geweest in de periode (zeer kort) voorafgaande aan de overval tussen verdachte en de bekennende medeverdachte [medeverdachte] en geen van beiden heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor de tijdstippen en frequentie van deze contacten een geloofwaardige, laat staan aannemelijke, verklaring gegeven;
  • medeverdachte [medeverdachte] heeft de ochtend van de overval om 07:32 uur met de verdachte gebeld en zowel de mobiele telefoon van de verdachte als die van [medeverdachte] straalden tijdens dat gesprek dicht bij elkaar gelegen zendmasten in Delft aan, waaruit het hof concludeert dat beiden zeer kort voor de overval in elkaars buurt verbleven;
  • medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij voor de overval is gebeld door een mededader en dat hij op de ochtend van de overval met zijn mededaders van Delft naar Lekkerkerk is gereden voor de overval;
  • uit de gesprekken tussen de getuige [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat [medeverdachte] aan [getuige] heeft verteld over zijn betrokkenheid bij de overval maar ook over die van een grote forse persoon genaamd [verdachte], alsook dat een persoon die bij [medeverdachte] in de penitentiaire inrichting zat bij die overval met het pistool had gedreigd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft deze uitspraken deels toegegeven, terwijl naar het oordeel van het hof sommige uitspraken van [getuige] duiden op daderkennis, die zij enkel via [medeverdachte] kan hebben verkregen;
  • nu de telefoon van de verdachte de dag van de overval in Delft een zendmast heeft aangestraald, hij daar gewoond heeft en zijn ouders daar ten tijde van de overval wonen, kan de verdachte op grond hiervan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als zijnde afkomstig uit Delft;
  • dit gegeven, alsook de omstandigheid dat de verdachte gelijktijdig met medeverdachte [medeverdachte] in dezelfde penitentiaire inrichting gedetineerd was, in combinatie met de door [medeverdachte] aan getuige [getuige] gegeven beschrijving van de fysieke verschijning van “[verdachte]” maakt dat het hof aanneemt dat met de volgens de getuige [getuige] door [medeverdachte] genoemde, en bij de overval betrokken, “[verdachte]” de verdachte [verdachte] is bedoeld.
Gelet op het bovenstaande, is het hof van oordeel dat de verdachte samen met [medeverdachte] en nog twee personen in de ochtend van 3 maart 2012 vanuit Delft naar Lekkerkerk is gereden en aldaar juwelier Rikkoert te Lekkerkerk heeft overvallen, waarbij verdachte degene is geweest die met het vuurwapen de medewerkers heeft bedreigd. Het hof is derhalve van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het op klaarlichte dag plegen van een gewapende overval op een juwelierszaak. Tijdens deze overval zijn de twee medewerkers van de juwelier bedreigd met geweld; er is hen een wapen getoond en dat wapen is op hen gericht gehouden. Daarnaast is tijdens de overval gebruik gemaakt van bivakmutsen en zijn vitrines met klauwhamers ingeslagen. Deze overval heeft derhalve een bijzonder grof karakter en getuigt van een groot gebrek aan respect bij de verdachte voor de eigendommen van anderen. Bovendien heeft de verdachte met zijn mededaders op een uiterst overweldigende en bedreigende wijze inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat de slachtoffers, in de winkel waar zij op dat moment werkzaam waren, toekomt. Eén van deze medewerkers was bovendien juist die dag voor het eerst op de proef werkzaam in de juwelier. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lang lichamelijke en psychische klachten van ondervinden. Dit blijkt in de onderhavige zaak onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring die door [benadeelde partij 2] is opgesteld. De verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken en zich slechts laten leiden door eigen geldelijke gewin.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 oktober 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, op 27 september 2005, onherroepelijk tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit, alsmede op 27 april 2006 tot een werkstraf voor het plegen van een andersoortig strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit een ernstig feit is, dat een langdurige vrijheidsstraf rechtvaardigt. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof, naast het bovenstaande, tevens acht geslagen op straffen die voor een delict als het onderhavige plegen te worden opengelegd en op de geldende richtlijnen. Alles overwegende is het hof van oordeel dat en geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet voldoende objectief is bepaald en derhalve onvoldoende is onderbouwd.
Het hof is echter van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.500,-, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding Rikkoert Lekkerkerk Bv (t.a.v. [benadeelde partij 3])
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.758,43,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.568,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent dat uit de stukkend die door en namens de benadeelde partij in het geding zijn gebracht naar het oordeel van het hof niet eenduidig is vast te stellen welke persoon of rechtspersoon nu de door de overval ontstane schade geleden heeft, nu het voegingsformulier weliswaar [benadeelde partij 3] als benadeelde noemt, maar uit het door de benadeelde partij overgelegde Uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de juwelierswinkel een besloten vennootschap zou zijn onder de naam Rikkoert Lekkerkerk B.V., met als bestuurders Rikkoert Beheer B.V., Holding [benadeelde partij 4] Rikkoert B.V. en Holding [benadeelde partij 3] B.V. en zich in het dossier ook een brief van ABN-AMRO betreffende de uitkering van het schadebedrag bevindt, die is gericht aan Rikkoert Juweliersbedrijven in het Silverhuys B.V. (t.a.v. de heer [benadeelde partij 4]).
Naar het oordeel van het hof levert nader onderzoek naar het voorgaande een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4,5 (viereneenhalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.500, (duizend vijfhonderd euro) ter zake van de immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de
wettelijke rente vanaf 3 maart 2011tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.500,00 (duizend vijfhonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de
wettelijke rente vanaf 3 maart 2011tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij Rikkoert Lekkerkerk Bv (t.a.v. [benadeelde partij 3])
Verklaart de benadeelde partij ([benadeelde partij 3]) in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij/zij zijn/haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. A. Kuijer en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. M. ter Riet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2013.
Mr. Moussault is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.