2.Onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de aanhouding van de verdachte op 6 maart 2012 en zijn inverzekeringstelling onrechtmatig zijn geweest nu het gebruik van deze dwangmiddelen voornamelijk werd gebaseerd op informatie die is verkregen naar aanleiding van het verhoor van de verdachte van 14 februari 2012.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het Salduz-verweer
Uit het proces-verbaal van bevindingen (pag. 286) blijkt dat de verdachte op 14 februari 2012 rond 13:00 uur door twee verbalisanten is aangetroffen in de woning van zijn ouders te Delft. Na de mededelingen van de verbalisanten dat zij hem wilden horen over een gewapende overval gepleegd op 3 maart 2011, dat hij hiervoor niet zou worden aangehouden, dat hij met de verbalisanten mee kon rijden naar het bureau en na het verhoor weer thuis zou worden gebracht, heeft de verdachte ingestemd en is hij met de verbalisanten meegereden naar het politiebureau.
Onderweg naar het politiebureau heeft de verdachte onder meer verteld psychiatrische klachten te hebben gehad en dat hij door de daarvoor voor geschreven medicatie dikker was geworden, maar dat hij sinds anderhalf jaar/een jaar gestopt was met die medicatie en daardoor alweer wat was afgevallen.
Uit het voornoemde proces-verbaal van bevindingen (pag. 287) blijkt dat, na aankomst op het politiebureau en na overleg met de coördinator van het onderzoeksteam, aan de verdachte is uitgelegd dat hij als verdachte zal worden gehoord. Daarbij is hij op zijn consultatierecht gewezen. De verdachte heeft daarop eerst afstand gedaan van dat recht. Uit het proces-verbaal van verhoor verdachte (pag. 283 ev) blijkt dat de verdachte vervolgens op 14 februari 2012 omstreeks 13:30 uur door de politie is verhoord en dat hij voorafgaande aan het verhoor heeft verklaard dat hij begrijpt dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Direct hierna verklaart hij: “Als jullie mij nog nodig hebben kan je me bellen op nummer [telefoonnummer]”. Vervolgens is de verdachte een aantal vragen gesteld.
Uit zowel het proces-verbaal van bevindingen (p. 283) als uit het proces-verbaal van verhoor (p. 287) blijkt voorts dat de verdachte al snel na aanvang van het verhoor heeft verklaard dat het toch beter is dat hij eerst een advocaat raadpleegt. Uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 287) blijkt dat de verbalisanten hierop de verdachte hebben uitgelegd dat dit dan op eigen kosten zou zijn omdat hij niet was aangehouden.
Naar het oordeel van het hof is deze laatste mededeling onjuist en kan het –onder deze omstandigheden- expliciet of impliciet door een verdachte (verder) niet doorzetten van de door hem eerder uitgesproken wens een raadsman te consulteren, niet worden beschouwd als het (rechtsgeldig) doen van afstand van het consultatierecht. De door de verdachte na voormelde onjuiste mededeling in het verhoor gedane uitlatingen kunnen naar het oordeel van het hof, gezien de vigerende zogenaamde Salduz-jurisprudentie van het EHRM, dan ook niet voor het bewijs worden gebezigd.
Het hof overweegt dat het voorgaande echter niet met zich brengt dat elke door de verdachte - voorafgaand aan voormelde onjuiste mededeling omtrent de kosten van rechtsbijstand - gedane uitlating of gedraging, van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. In dit licht constateert het hof dat blijkens het proces-verbaal van verhoor van de verdachte voorafgaande aan het inhoudelijk verhoor van de verdachte door de verdachte zelf zijn telefoonnummer is medegedeeld. De verdachte was op dat moment niet aangehouden, had direct voorafgaande aan deze mededeling afstand gedaan van zijn consultatierecht en hem waren nog geen onjuiste mededelingen omtrent de bekostiging van rechtsbijstand gedaan en geen verhoorvragen gesteld.
Gezien de voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het hiervoor overwogene inzake het (deels) in strijd handelen met het consultatierecht in dit geval niet meebrengt dat ook de uitlating van de verdachte over zijn telefoonnummer, alsmede de uitlatingen die de verdachte in de politieauto op weg naar het bureau heeft gedaan, niet voor het bewijs c.q. als basis voor verder onderzoek zouden mogen worden gebruikt.
Ten aanzien van de aanhouding en de inverzekeringstelling
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de aanhouding en de inverzekeringstelling van de verdachte reeds zijn getoetst door respectievelijk de hulpofficier van Justitie en de rechter-commissaris. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen maakt dat de rechtmatigheid van de aanhouding en de inverzekeringstelling niet wederom dient te worden getoetst. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn pleitaantekeningen, bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde nu –kort gezegd- er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een veroordeling daarvan. Hij heeft hiertoe aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat:
- er geen bewijswaarde toekomt aan het aantreffen van de vingerafdruk van de verdachte op de in de juwelierszaak aangetroffen plastic tas, nu de overvallers allen handschoenen droegen ten tijde van de overval en allerhande algemene handelingen de oorzaak kunnen zijn van het terechtkomen van de vingerafdruk van de verdachte op deze tas.
- de fotoprints en het beeldmateriaal van de beveiligingscamera’s van de juwelier niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, nu niet is vast te stellen dat de verdachte daarop is waar te nemen;
- de onderzoekingen aan de mobiele telefoon van de verdachte onrechtmatig zijn geschied en de uitkomsten van dit onderzoek niet voor het bewijs kunnen dienen, nu de verdachte geen toestemming heeft verleend voor het onderzoek naar telecommunicatie;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] niet kan worden gebruikt voor het bewijs nu deze getuige bij de rechter-commissaris een andere verklaring heeft afgelegd en deze getuige niet door het hof is gehoord;
- de belastende onderdelen uit de tapgesprekken tussen [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu daaruit een onderdeel is weggelaten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is naar het oordeel van het hof het volgende te concluderen.
- het signalement van de overvaller die tijdens de overval heeft gedreigd met een wapen komt overeen met het signalement van de verdachte; fors qua gestalte en van Noord-Afrikaanse afkomst;
- er is een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen op de door de overvallers achtergelaten plastic boodschappen tas waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd;
- er is veelvuldig telefonisch contact geweest in de periode (zeer kort) voorafgaande aan de overval tussen verdachte en de bekennende medeverdachte [medeverdachte] en geen van beiden heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor de tijdstippen en frequentie van deze contacten een geloofwaardige, laat staan aannemelijke, verklaring gegeven;
- medeverdachte [medeverdachte] heeft de ochtend van de overval om 07:32 uur met de verdachte gebeld en zowel de mobiele telefoon van de verdachte als die van [medeverdachte] straalden tijdens dat gesprek dicht bij elkaar gelegen zendmasten in Delft aan, waaruit het hof concludeert dat beiden zeer kort voor de overval in elkaars buurt verbleven;
- medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij voor de overval is gebeld door een mededader en dat hij op de ochtend van de overval met zijn mededaders van Delft naar Lekkerkerk is gereden voor de overval;
- uit de gesprekken tussen de getuige [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat [medeverdachte] aan [getuige] heeft verteld over zijn betrokkenheid bij de overval maar ook over die van een grote forse persoon genaamd [verdachte], alsook dat een persoon die bij [medeverdachte] in de penitentiaire inrichting zat bij die overval met het pistool had gedreigd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft deze uitspraken deels toegegeven, terwijl naar het oordeel van het hof sommige uitspraken van [getuige] duiden op daderkennis, die zij enkel via [medeverdachte] kan hebben verkregen;
- nu de telefoon van de verdachte de dag van de overval in Delft een zendmast heeft aangestraald, hij daar gewoond heeft en zijn ouders daar ten tijde van de overval wonen, kan de verdachte op grond hiervan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als zijnde afkomstig uit Delft;
- dit gegeven, alsook de omstandigheid dat de verdachte gelijktijdig met medeverdachte [medeverdachte] in dezelfde penitentiaire inrichting gedetineerd was, in combinatie met de door [medeverdachte] aan getuige [getuige] gegeven beschrijving van de fysieke verschijning van “[verdachte]” maakt dat het hof aanneemt dat met de volgens de getuige [getuige] door [medeverdachte] genoemde, en bij de overval betrokken, “[verdachte]” de verdachte [verdachte] is bedoeld.
Gelet op het bovenstaande, is het hof van oordeel dat de verdachte samen met [medeverdachte] en nog twee personen in de ochtend van 3 maart 2012 vanuit Delft naar Lekkerkerk is gereden en aldaar juwelier Rikkoert te Lekkerkerk heeft overvallen, waarbij verdachte degene is geweest die met het vuurwapen de medewerkers heeft bedreigd. Het hof is derhalve van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het op klaarlichte dag plegen van een gewapende overval op een juwelierszaak. Tijdens deze overval zijn de twee medewerkers van de juwelier bedreigd met geweld; er is hen een wapen getoond en dat wapen is op hen gericht gehouden. Daarnaast is tijdens de overval gebruik gemaakt van bivakmutsen en zijn vitrines met klauwhamers ingeslagen. Deze overval heeft derhalve een bijzonder grof karakter en getuigt van een groot gebrek aan respect bij de verdachte voor de eigendommen van anderen. Bovendien heeft de verdachte met zijn mededaders op een uiterst overweldigende en bedreigende wijze inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat de slachtoffers, in de winkel waar zij op dat moment werkzaam waren, toekomt. Eén van deze medewerkers was bovendien juist die dag voor het eerst op de proef werkzaam in de juwelier. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lang lichamelijke en psychische klachten van ondervinden. Dit blijkt in de onderhavige zaak onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring die door [benadeelde partij 2] is opgesteld. De verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken en zich slechts laten leiden door eigen geldelijke gewin.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 oktober 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, op 27 september 2005, onherroepelijk tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit, alsmede op 27 april 2006 tot een werkstraf voor het plegen van een andersoortig strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit een ernstig feit is, dat een langdurige vrijheidsstraf rechtvaardigt. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof, naast het bovenstaande, tevens acht geslagen op straffen die voor een delict als het onderhavige plegen te worden opengelegd en op de geldende richtlijnen. Alles overwegende is het hof van oordeel dat en geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet voldoende objectief is bepaald en derhalve onvoldoende is onderbouwd.
Het hof is echter van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.500,-, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding Rikkoert Lekkerkerk Bv (t.a.v. [benadeelde partij 3])
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.758,43,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.568,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent dat uit de stukkend die door en namens de benadeelde partij in het geding zijn gebracht naar het oordeel van het hof niet eenduidig is vast te stellen welke persoon of rechtspersoon nu de door de overval ontstane schade geleden heeft, nu het voegingsformulier weliswaar [benadeelde partij 3] als benadeelde noemt, maar uit het door de benadeelde partij overgelegde Uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de juwelierswinkel een besloten vennootschap zou zijn onder de naam Rikkoert Lekkerkerk B.V., met als bestuurders Rikkoert Beheer B.V., Holding [benadeelde partij 4] Rikkoert B.V. en Holding [benadeelde partij 3] B.V. en zich in het dossier ook een brief van ABN-AMRO betreffende de uitkering van het schadebedrag bevindt, die is gericht aan Rikkoert Juweliersbedrijven in het Silverhuys B.V. (t.a.v. de heer [benadeelde partij 4]).
Naar het oordeel van het hof levert nader onderzoek naar het voorgaande een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.