ECLI:NL:GHDHA:2013:4133

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
22-001704-13.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1985, was betrokken bij een ernstig verkeersongeval op 16 december 2011 te Delft, waarbij zij als bestuurder van een auto twee overstekende voetgangers aanreed. Door haar onoplettendheid en gebrek aan voorzichtigheid heeft zij niet tijdig opgemerkt dat de voetgangers zich op de oversteekplaats bevonden, wat resulteerde in de dood van één van hen en zwaar lichamelijk letsel bij de ander. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet roekeloos heeft gehandeld, maar wel onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een geldboete van € 350,-. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte wordt veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, en heeft het eerdere vonnis vernietigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om altijd de nodige voorzichtigheid in acht te nemen en aandacht te hebben voor andere weggebruikers, vooral op oversteekplaatsen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001704-13
Parketnummer: 09-935001-12
Datum uitspraak: 5 november 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 oktober 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 december 2011 te Delft als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Van Foreestweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
verdachte heeft/is aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en/of onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- haar snelheid niet zodanig geregeld dat zij in staat was haar motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen, danwel te anticiperen op overige weggebruikers en/of
- met onverminderde snelheid een voetgangersoversteekplaats genaderd en/of opgereden en/of - geen voorrang verleend aan twee, zich op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers,
tengevolge waarvan zij met haar motorrijtuig tegen die voetgangers is gebotst, waardoor [slachtoffer 1] werd gedood en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een puntbloeding in de hersenen en/of een kaakfractuur en/of een jukbeenfractuur en/of een sleutelbeenfractuur en/of diverse ribfracturen en/of een onderbeenfractuur en/of een bovenbeenfractuur en/of een schaambeenfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
zij op of omstreeks 16 december 2011 te Delft als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Van Foreestweg, als volgt heeft gehandeld:
verdachte heeft/is aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en/of onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- haar snelheid niet zodanig geregeld dat zij in staat was haar motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen, danwel te anticiperen op overige weggebruikers en/of
- met onverminderde snelheid een voetgangersoversteekplaats genaderd en/of opgereden en/of - geen voorrang verleend aan twee, zich op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of een ander (genaamd [slachtoffer 2]) letsel heeft bekomen en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor een veroordeling op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat de verdachte zich roekeloos dan wel zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij zij opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof van het volgende uit.
Op 16 december 2011 omstreeks 8:10 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de Van Foreestweg te Delft ter hoogte van de Van Schuijlenburchstraat. Hierbij
heeft de verdachte als bestuurder van een personenauto, twee vrouwen die over een voetgangersoversteekplaats liepen, aangereden (proces-verbaal aanrijding d.d. 26 maart 2012 en verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 21 januari 2012 en bijlagen). Als gevolg van deze aanrijding is [slachtoffer 1] diezelfde dag overleden (proces-verbaal schouw stoffelijk overschot d.d. 16 december 2011). Het andere slachtoffer, [slachtoffer 2], heeft door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen (aanvraagformulier medische informatie d.d. 27 maart 2012).
De auto van de verdachte verkeerde rijtechnisch in voldoende staat en vertoonde geen gebreken. Ook het wegdek vertoonde geen gebreken en/of bijzonderheden die van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Er waren geen objecten die het zicht van de betrokkenen in elkaars rijrichtingen kunnen hebben
beïnvloed. De verdachte was niet onder invloed van stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.
Ter plekke geldt een toegestane maximumsnelheid van 50 km/u. Het is onbekend gebleven hoe hard verdachte reed en of zij haar snelheid heeft aangepast voorafgaand aan en/of tijdens de aanrijding. Ten tijde van het ongeval
- op 16 december 2011 rond 8:10 uur - heerste er duisternis en was het regenachtig. De slachtoffers waren gekleed in respectievelijk een grijze jas en een beige jas. De openbare verlichting was op het moment van de aanrijding ingeschakeld. Hierbij betrof het een lantaarnpaal die niet ter hoogte van de voetgangers-oversteekplaats was geplaatst, maar erna (verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 21 januari 2012 en bijlagen).
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij niet weet hoe de aanrijding heeft kunnen gebeuren. Naar haar zeggen waren de slachtoffers er ineens en had zij hen niet gezien tot op het moment dat zij hen raakte. Zij kan niet verklaren waarom zij de slachtoffers niet heeft gezien. Zij was met niets anders bezig dan met het besturen van haar auto.
Het verwijt dat de verdachte naar ’s hofs oordeel dient te worden gemaakt is dat zij niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en geen voorrang heeft verleend aan de twee zich op de voetgangers-oversteekplaats bevindende voetgangers. Dat de verdachte de slachtoffers niet heeft gezien doet daar niet aan af.
Dit verwijt komt naar ’s hofs oordeel tot uitdrukking in het subsidiair ten laste gelegde: er was sprake van concreet gevaarscheppend gedrag en de verdachte heeft met dat gedrag concreet gevaar veroorzaakt. Van roekeloosheid dan wel aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is onder de gegeven omstandigheden naar ’s hofs oordeel geen sprake geweest.
Nu niet kan worden vastgesteld hoe hard verdachte reed, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de verdachte haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij in staat was haar motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen, dan wel te anticiperen op overige weggebruikers en dat zij met onverminderde snelheid een voetgangersoversteekplaats is genaderd en opgereden. Van deze onderdelen van het subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 16 december 2011 te Delft als bestuurder van een voertuig auto, daarmee rijdende op de weg, de Van Foreestweg, als volgt heeft gehandeld:
verdachte heeft aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en
- geen voorrang verleend aan twee, zich op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers,
waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1] werd gedood en een ander genaamd [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte op 16 december 2011 alle vereiste voorzorgsmaatregelen had getroffen teneinde een veilige rit te waarborgen.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte door de omstandigheden ter plaatse de slachtoffers in het geheel niet heeft kunnen zien. Zij had hen kunnen en moeten opmerken. Dat zij dat niet gedaan heeft, is niet verschoonbaar en dus verwijtbaar. Derhalve faalt het verweer dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat zij ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding en daarmee blijk gegeven van een miskenning van haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Zij heeft als bestuurder van een auto op de Van Foreestweg te Delft gereden en daarbij niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse, waardoor zij twee overstekende voetgangers niet (tijdig) heeft gezien. Dientengevolge is zij met haar auto tegen deze twee voetgangers aangereden, waardoor één van hen is overleden en aan de ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het behoeft geen betoog dat een dergelijke overtreding een zeer traumatische ervaring voor het slachtoffer - dat de aanrijding heeft overleefd - is geweest en dat het gemis van haar zus - het overleden slachtoffer - voor haar en andere nabestaanden onbeschrijflijk en onherstelbaar leed oplevert. Strafoplegging, in welke vorm ook, zal het verlies van haar/hun dierbare naaste niet kunnen goedmaken. Strafoplegging dient dan ook in dit geval geen ander doel dan inscherping van de norm dat men zich voorzichtig dient te gedragen als men zich in het verkeer begeeft.
Ten voordele van de verdachte wordt door het hof meegewogen dat zij, blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2013, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga, mr. S.K. Welbedacht en mr. R.C. Langeler, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 november 2013.