ECLI:NL:GHDHA:2013:4123

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
200.125.270-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Husson
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van de man wegens te late betaling van het griffierecht. De man had op 3 april 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2013, waarin de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind was gewijzigd. De man was verplicht om het griffierecht binnen vier weken na indiening van het beroepschrift te betalen, maar de betaling werd pas op 2 mei 2013 ontvangen, wat niet binnen de gestelde termijn was. De advocaat van de man voerde aan dat de te late betaling niet aan hem kon worden aangerekend, omdat de betaling op 30 april 2013 was opgegeven en de vertraging te wijten was aan de 'bankholiday' op 1 mei 2013. De advocaat stelde dat de man niet-ontvankelijk verklaard zou worden, wat ernstige financiële gevolgen voor hem zou hebben.

Het hof overwoog dat de betaling van het griffierecht op de bankrekening van het hof diende te zijn bijgeschreven binnen de termijn, en dat de verantwoordelijkheid voor de tijdige betaling bij de man lag. Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat de betaling te laat was ontvangen. De advocaat van de vrouw voerde aan dat de man zelf het risico had genomen door de betaalopdracht op het laatste moment te geven. Het hof oordeelde dat de door de man aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de toepassing van de wettelijke bepalingen te rechtvaardigen, en dat de man in dit geval niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep. De beslissing werd genomen door de rechters M. Lückers, A. Husson en J. Kamminga, en de beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juli 2013
Zaaknummer : 200.125.270/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-7378
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoek in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.F.M. Giebels-Derks te Boxtel,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M. Putters-van Veen te Gorinchem.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 3 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 januari 2013 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts aan de zijde van de man op 22 mei 2013 een brief van 20 mei 2013 met bijlagen binnengekomen.
Op 28 juni 2013 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep, door mr. Lückers als raadsheer-commissaris, mondeling behandeld. Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man.
De advocaat van de vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de overeenkomst van 23 januari 2008 betreffende de kinderalimentatie gewijzigd en is bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2012 een alimentatie ten behoeve van [minderjarige], geboren [in] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), dient te betalen van € 800,-- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

1.
Het hof stelt vast dat de man het door hem verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 3 april 2013 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) het griffierecht uiterlijk 1 mei 2013 op de bankrekening van het hof dienen te zijn bijgeschreven. De betaling van het griffierecht is eerst op 2 mei 2013, derhalve niet binnen de termijn ontvangen.
2.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, jo artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De rechter kan deze bepaling op basis van artikel 282a, vierde lid Rv buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.
De advocaat van de man stelt dat haar niet kan worden aangerekend dat de betaling een dag te laat is ontvangen. Het griffierecht diende uiterlijk op 1 mei 2013 te zijn bijgeschreven op de bankrekening van het hof. Uit het overgelegde transactieoverzicht blijkt dat op 30 april 2013 de opdracht tot betaling is gegeven en dat die opdracht op die datum is verwerkt. Bij alle banken geldt de regel dat indien een digitale opdracht op een zaterdag, zondag of feestdag wordt gegeven, het betreffende bedrag op de eerste werkdag daarop volgend wordt bijgeschreven op de rekening van de ontvanger. Dat zou dus 1 mei 2013 zijn. Informatie bij de Rabobank leerde dat die regel inderdaad algemeen geldend is, met uitzonderingen van een paar dagen per jaar, te weten de zogeheten ‘bankholiday’-dagen. De Dag van de Arbeid is een bankholiday. De banken zijn op die dag weliswaar open en er wordt gewoon gewerkt, alleen het betalingsverkeer ligt dan stil. De betreffende medewerker van de bank heeft de advocaat meegedeeld dat zij niet de enige is die hiermee niet bekend is. Nu 1 mei geen nationale feestdag is en het fenomeen ‘bankholiday’ ook niet als algemeen bekend mag worden verondersteld, mocht zij ervan uitgaan dat de betaalopdracht de volgende werkdag uitgevoerd zou worden en bijgeschreven zou zijn op de rekening van begunstigde. De advocaat van de man meent dat het feit dat het griffierecht één dag te laat is ontvangen niet tot niet-ontvankelijkheid van de man kan leiden, aangezien zij er redelijkerwijs van uit had mogen gaan dat de betaling op 1 mei 2013 door het hof zou zijn ontvangen.
Voorts doet de advocaat van de man een beroep op de hardheidsclausule van art. 282a lid 4 Burgerlijk Wetboek en stelt dat niet-ontvankelijkverklaring van de man tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, aangezien niet-ontvankelijkheid als zeer ingrijpend gevolg heeft dat de weg naar de rechter in hoger beroep en cassatie definitief wordt afgesneden, omdat na de niet-ontvankelijkverklaring de beroepstermijn is verstreken en niet opnieuw beroep kan worden ingesteld. De consequentie van niet-ontvankelijkheid van de man is zwaar. De rechtbank heeft de man tot een extreem hoge alimentatie veroordeeld met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012. Indien hij niet de mogelijkheid heeft deze zaak in hoger beroep aan de rechter voor te leggen, zal die hoge alimentatie pas kunnen worden gewijzigd op het moment dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden en moet ervan worden uitgegaan dat de gewijzigde alimentatie niet eerder zal ingaan dan de datum van indiening van het verzoekschrift. Dat heeft grote financiële consequenties voor de man.
4.
De advocaat van de vrouw stelt dat de te late betaling van het griffierecht volledig voor rekening en risico van de man komt. Er zijn geen bijzonderheden van toepassing. De advocaat van de man heeft er zelf voor gekozen om de betaalopdracht op de dag voor het verstrijken van de termijn te geven, waarmee zij zelf het risico heeft genomen dat deze betaling te laat bij het hof binnen zou zijn. Bovendien zijn de gevolgen voor de man niet onaanvaardbaar groot, aangezien de rechtbank in eerste aanleg heel zorgvuldig naar de zaak gekeken heeft en de kans erg groot is dat het hof de beschikking zal bekrachtigen.
5.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 3, derde lid, Wgbz dient het griffierecht binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt. Uitgangspunt is derhalve de datum van bijschrijving op de bankrekening van het gerechtshof, niet de datum van afschrijving van het griffierecht van de bankrekening van de advocaat van de man. Door op een erg laat moment de bank opdracht te geven het griffierecht over te maken, heeft de vrouw welbewust het risico aanvaard dat het griffierecht te laat op de bankrekening van het Hof zou zijn bijgeschreven. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het griffierecht niet tijdig is voldaan.
6.
Indien en voor zover de advocaat van de man het beroep op de hardheidsclausule bedoelt te onderbouwen met de suggestie dat de bestreden beschikking niet aan de wettelijke maatstaven zou beantwoorden en dat aanleiding zou moeten geven tot toepassing van de hardheidsclausule, neemt het hof het volgende in aanmerking. Indien de bestreden beschikking inderdaad niet aan de wettelijke maatstaven zou voldoen, zou voor de man - ook bij niet-ontvankelijkverklaring in onderhavige procedure - een rechtsingang openstaan. De man kan immers indien daartoe gronden als in dat artikel bedoeld aanwezig zijn, op grond van artikel 1:401, vierde lid, Burgerlijk Wetboek een verzoek tot wijziging van de bestreden beschikking indienen bij de rechtbank.
7.
Naar het oordeel van het hof komt het feit dat het griffierecht te laat is betaald in onderhavige zaak voor rekening en risico van de man. De door de man aangevoerde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de toepassing van artikel 282a, tweede lid, Rv in samenhang met 362 Rv, gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dergelijke omstandigheden zijn het hof ook anderszins niet, althans onvoldoende, gebleken.
8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn haar hoger beroep;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Kamminga, bijgestaan door Hansler als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2013.