ECLI:NL:GHDHA:2013:4122

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
200.122.677-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Lückers
  • H. Husson
  • A. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Yilmaz-Altindag, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2012. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S. Krol, was in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De man had het griffierecht niet tijdig betaald, wat leidde tot de vraag of hij ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Het hof constateerde dat de betaling van het griffierecht pas op 2 april 2013 was ontvangen, terwijl dit uiterlijk op 26 maart 2013 had moeten zijn bijgeschreven. De advocaat van de man voerde aan dat bijzondere omstandigheden, zoals zwangerschapsklachten, hadden geleid tot de termijnoverschrijding. Het hof overwoog dat de advocaat verantwoordelijk is voor tijdige betaling van het griffierecht en dat de omstandigheden niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de late betaling van het griffierecht voor zijn rekening en risico kwam. De beslissing werd genomen met inachtneming van artikel 6 EVRM, dat het recht op toegang tot de rechter waarborgt, maar dat ook beperkingen kan toestaan mits deze een legitiem doel dienen. Het hof oordeelde dat de heffing van griffierechten niet in strijd was met dit artikel, aangezien de hoogte van het griffierecht in verhouding stond tot het zaaksbelang en rekening was gehouden met de draagkracht van de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juli 2013
Zaaknummer : 200.122.677/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-1568
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Yilmaz-Altindag te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.S. Krol te Capelle aan den IJssel.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 26 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 december 2012 van de rechtbank Rotterdam.
Op 28 juni 2013 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep, door mr. Lückers als raadsheer-commissaris, mondeling behandeld. De advocaten van zowel de man als de vrouw zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot bepaling dat de ten laste van de man vast te stellen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen jaarlijks wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering en is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2012, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2], geboren [in] 2006 (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 175,-- per maand per kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1.
Het hof stelt vast dat de man het door hem verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het beroepschrift heeft betaald. Het beroepschrift is ingediend op 26 februari 2013 en derhalve had op grond van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) het griffierecht uiterlijk 26 maart 2013 op de bankrekening van het hof dienen te zijn bijgeschreven. De betaling van het griffierecht is op 2 april 2013 derhalve niet binnen de termijn ontvangen.
2.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a, tweede lid, jo artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verklaart de rechter de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek indien het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. De rechter kan deze bepaling op basis van artikel 282a, vierde lid Rv buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepalingen gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.
De kantoorgenoot van de advocaat van de man, bij afwezigheid van de advocaat van de man, stelt dat het griffierecht in de onderhavige kwestie binnen vier weken na 26 februari 2013 op het rekeningnummer van het hof diende te zijn bijgeschreven, doch op 2 april 2013 door het hof is ontvangen en derhalve een overschrijding van de betaaltermijn van een week aan de orde is. Hierbij brengt zij onder meer naar voren:
De advocaat van de man, mevrouw Yilmaz-Altindag is in de periode van het indienen van de dagvaarding in hoger beroep wegens zwangerschapsklachten vaak afwezig geweest. Haar collega’s konden door omstandigheden niet eerder de waarneming van haar praktijk overnemen. Bijzondere omstandigheden, geheel van humanitaire aard, hebben een rol gespeeld bij de overschrijding van de termijn ex artikel 3 lid 4 Wgbz. Indien het hof onverhoopt tot het oordeel mocht komen dat de omschreven omstandigheden niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding te verschonen, dient het volgende:
Indien het hof tot het oordeel komt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, zal dit meebrengen dat de man zijn zaak niet meer door het hof kan doen beoordelen. De man meent goede gronden te hebben en heeft er recht en belang bij dat het hof zich over zijn situatie buigt en tot een juist en zorgvuldig oordeel geraakt. Toepassing van niet-ontvankelijkheid zal een voor de man buitenproportionele sanctie betekenen die leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. De toegang tot de rechter is in casu in geding nu de omvang van het verzuim en de omstandigheden die geleid hebben tot het verzuim, niet in verhouding staan tot de overschrijding van de betaaltermijn met een week. De man zal immers niet meer in de gelegenheid zijn in hoger beroep te komen en zal zijn kwestie niet door het hof kunnen laten beoordelen.
4.
De advocaat van de vrouw refereert zich.
5.
Het hof overweegt als volgt. Vóór wanneer de advocaat van de man het griffierecht moest betalen, volgt uit de Wgbz: dat is uiterlijk vier weken na indiening van het verzoekschrift (artikel 3, vierde lid, Wgbz). Van een advocaat mag verlangd worden dat zij bekend is met de geldende wettelijke regels en dat zij haar kantoorvoering aldus inricht dat die regels kunnen worden nageleefd. Dit brengt mee dat een advocaat actie moet ondernemen teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht. Voor zover de advocaat bedoelt aan te voeren dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid in strijd is met artikel 6 EVRM overweegt het Hof als volgt. Dit artikel garandeert het recht op toegang tot de rechter ten behoeve van de beslechting van civielrechtelijke geschillen. Dit recht kan aan nadere beperkingen worden onderworpen. Voorwaarden zijn wel dat de beperkingen een legitiem doel moeten dienen en dat een redelijke verhouding bestaat tussen dat doel en het gebruikte middel. De heffing van griffierechten is te beschouwen als een beperking van het recht tot toegang tot de rechter. Het EHRM heeft in verschillende zaken – waaronder de zaken Kreuz versus Polen (EHRM 19 juni 2011, AP0813), Loncke versus België (EHRM 25 september 2007, 20656/03) en Mretebi versus Georgië (EHRM 31 juli 2007, 38736/04) – overwogen dat het heffen van griffierechten niet onverenigbaar is met artikel 6 EVRM, zolang het daardoor gegarandeerde recht op toegang tot de rechter niet in zijn kern wordt aangetast. Uit jurisprudentie van het EHRM is af te leiden dat bij de beoordeling of aan die eis is voldaan, van belang is:
a. wat de absolute hoogte van het griffierecht is;
b. in welke verhouding dit griffierecht staat tot het zaaksbelang; en
c. of rekening gehouden is met de draagkracht van de rechtszoekenden.
Bij de invoering van de Wgbz en de vaststelling van de nieuwe tarieven voor het griffierecht heeft de wetgever, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2008-2009, 31 758, nr. 3), rekening gehouden met deze voorwaarden van het EHRM. Het recht op toegang tot de rechter is aldus ook in het nieuwe griffierechtenstelsel voor de burger gewaarborgd.
Gesteld noch gebleken is dat de hoogte van het griffierecht niet uit de wet is af te leiden, dat het griffierecht niet in verhouding zou staan tot het zaaksbelang, noch dat geen rekening is gehouden met de draagkracht van de man. Het hof acht de heffing van het griffierecht derhalve niet in strijd met artikel 6 EVRM.
6.
De advocaat van de man heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar in dat kader geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat de belangen van de man onevenredig worden geschaad als hem de toegang tot het hof ontzegd wordt. Integendeel de man zou, zo geeft de advocaat van de man zelf ook aan, na een eventuele niet-ontvankelijkheidverklaring door het hof wederom een wijzigingsverzoek bij de rechtbank in kunnen dienen op grond van artikel 1:401, vierde lid, Burgerlijk Wetboek.
7.
Naar het oordeel van het hof komt het feit dat het griffierecht te laat is betaald in onderhavige zaak voor rekening en risico van de man. De door de man aangevoerde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de toepassing van artikel 282a, tweede lid, Rv in samenhang met 362 Rv, gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dergelijke omstandigheden zijn het hof ook anderszins niet, althans onvoldoende, gebleken.
8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Kamminga, bijgestaan door Hansler als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2013.