In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2012, betreffende de vaststelling van de WOZ-waarde van zijn woning aan de [a-straat 1] te [Z]. De waarde van de woning was vastgesteld op € 232.000 per 1 januari 2010, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2011. Belanghebbende was van mening dat deze waarde te hoog was en heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking en aanslag. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2013 was de Inspecteur aanwezig, maar belanghebbende verscheen niet. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Belanghebbende stelde dat de waarde van zijn woning te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een waarde tussen € 206.000 en € 215.000. De Inspecteur daarentegen concludeerde tot bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.
Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 232.000 gerechtvaardigd was. Belanghebbende heeft de WOZ-waardebeschikking van een vergelijkingsobject, [a-straat 2], ingebracht, waaruit bleek dat de WOZ-waarde op de peildatum € 211.000 was. Het Hof oordeelde dat dit vergelijkingsobject het meest geschikt was en dat de waarde van belanghebbendes woning op € 211.000 moest worden vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierechten aan belanghebbende.