In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2012, betreffende de beschikking en aanslag in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Q], vastgesteld op € 340.000 per 1 januari 2010, en had de bezwaren van belanghebbende tegen deze beschikking en aanslag niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking en aanslag, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur en droeg de Inspecteur op om een nieuwe beslissing te nemen.
In hoger beroep heeft belanghebbende de vergoeding van taxatiekosten gevorderd, die hij had gemaakt om zijn gelijk aan te tonen. De Inspecteur betwistte deze kosten en stelde dat de taxatierapporten niet hadden bijgedragen aan de beslissing van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende gestelde taxatiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de rapporten niet relevant waren voor de ontvankelijkheid van het bezwaar. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op 22 april 2013 in het openbaar uitgesproken.