6.De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
2.4Ingevolge artikel 17 van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die eraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt voorts dat het bij die WOZ-waarde gaat om de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de betreffende onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn betaald, aldus ook de Hoge Raad (hierna: HR; arrest van 9 december 2005, LJN: AU7714).
2.5In de systematiek van de Wet WOZ is het hierbij allereerst aan verweerder om de WOZ-waarde van de woning vast te stellen en, mede gelet op hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd, te onderbouwen, doorgaans aan de hand van zo dicht mogelijk rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkbare woningen, een en ander uiteraard afhankelijk van de verkopen die er feitelijk zijn geweest.
2.6Het door eiser na de schorsing van het onderzoek ter zitting overgelegde “taxatierapport”, betreft slechts een verklaring van de ingeschakelde taxateur omtrent de waarde van de woning. Deze verklaring biedt geen inzicht in de wijze waarop tot de daarin geconcludeerde waarde van € 775,000,--, noch een waarde van € 865.000,- is gekomen, zoals door eiser bepleit. Om die reden komt naar het oordeel van de rechtbank aan deze waardeverklaring geen bewijskracht toe.
2.7Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat verweerder, zoals in dit geval, pas in beroep een taxatierapport opmaakt. Een dergelijke handelwijze is ingegeven door de zogenoemde verfijningslag die gaandeweg de procedure wordt gemaakt. Deze houdt in dat verweerder eerst ten behoeve van de bij beschikking vast te stellen waarde globaal de voorhanden gegevens toetst, vervolgens naar aanleiding van het bezwaar een nadere toetsing uitvoert en ten slotte in beroep meer specifiek aan de hand van op dat moment voorhanden verkoopcijfers de waarde bepaalt Nu eiser voorts voldoende in de gelegenheid is gesteld om op het taxatierapport van verweerder te reageren en daarop heeft gereageerd, valt niet in te zien dat hij door de handelwijze van verweerder in zijn processuele belangen is geschaad.
2.8Evenzo staat niets eraan in de weg dat verweerder ter ondersteuning van zijn standpunt aansluiting zoekt bij de hoogst gerealiseerde verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten. Een partij kan immers al hetgeen hij ter onderbouwing van zijn standpunt dienstig acht aanvoeren. Indien eiser een lagere waarde voor de woning voorstaat dan staat het hem vrij en ligt het op zijn weg lager gerealiseerde verkooptransacties aan te voeren. De andersluidende opvatting van eiser wordt verworpen.
2.9De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder aan de hand van de aangevoerde vergelijkingsobjecten voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde, rekening houdend met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, niet te hoog is vastgesteld. Bij de vorming van dit oordeel is het volgende in aanmerking genomen.
2.1Verweerder heeft in beroep gegevens en verkoopcijfers van onder meer de vrijstaande woningen [b-straat 1], [a-straat 3], alsmede van de twee-onder-een-kapwoningen [b-straat 2], [a-straat 4] en [a-straat 5] aangevoerd. De vergelijkingsobjecten zijn, wat betreft ligging alsmede bouwjaar, grondoppervlakte en oppervlakte van de opstal vergelijkbaar met eisers woning. Derhalve heeft verweerder de gegevens en verkoopcijfers van die objecten tot uitgangspunt kunnen nemen. Ook het object [c-straat 1] is geschikt als referentiepand, bij vergelijking van de waarde per m2 voor zowel de opstal als de grond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de onderlinge verschillen, met name verschillen in grondoppervlakte en oppervlakte van de opstal tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De voor de woning gehanteerde vierkante meterprijzen liggen, gelet op de zo-even genoemde verschillen, in lijn met die van de vergelijkingsobjecten.
2.11De stelling van eiser, dat de thans voor de woning vastgestelde waarde ten opzichte van de in juni 2010 door een taxateur in dienst van verweerder vastgestelde waarde van € 865.000,-- leidt tot een waardestijging van 4%, wordt verworpen. Indien eiser doelt op de bij beschikking van 16 juli 2010 voor de woning vastgestelde waarde van € 875.000,-- dan kan dit hem niet baten, aangezien die beschikking ziet op de waarde per 1 januari 2008. De waarde per de waardepeildatum 1 januari 2009 moet zelfstandig worden bepaald. Daarbij is de per een eerdere waardepeildaturn vastgestelde waarde niet relevant. Bovendien ondersteunen de verkoopcijfers van de door verweerder aangevoerde vergelijkingsobjecten de door eiser geconstateerde waardeontwikkeling.
2.12Aan het voorgaande doet niet af de algemene stelling van eiser, dat de woningmarkt zich kenmerkt door een algemene negatieve waardeontwikkeling, omdat dit geenszins hoeft te betekenen dat deze waardeontwikkeling ook geldt voor de woning van eiser.
2.13De stelling van eiser dat zijn woning is gelegen in een zogeheten Vogelaarwijk en hij om die reden te maken heeft met agressie, vernielingen en criminaliteit, is door verweerder voldoende gemotiveerd betwist. Nu eiser zijn stelling niet nader heeft onderbouwd wordt deze verworpen.
2.14Dit geldt tevens voor de stelling van eiser dat verweerde bij de waardebepaling onvoldoende rekening heeft gehouden met de staat van onderhoud van de woning. Tegenover de gemotiveerde betwisting van deze stelling door verweerder biedt de niet gedocumenteerde mededeling van eiser ter zitting dat hij hoge energierekeningen ontvangt onvoldoende grond voor zijn stelling.
2.15Anders dan eiser, acht de rechtbank de omstandigheid dat de uitspraak op bezwaar niet was voorzien van een deugdelijke motivering, niet een zodanige schending van de fiscale procesregels op dat zij op zichzelf een vernietiging van die uitspraak van verweerder rechtvaardigt. Indien een uitspraak op bezwaar, zoals hier het geval is. in beroep juist wordt bevonden, is het aan de rechter om eventuele motiveringsgebreken te herstellen. Zodanig herstel noopt niet steeds tot gegrondverklaring van het beroep (vgl. Gerechtshof ’s‑Gravenhage 22 april 2008, LJN: BD0354).
2.16Alles overziend heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat de vastgestelde waarde te hoog is. Nu uit hetgeen eiser overigens naar voren heeft gebracht evenmin volgt dat de uitspraak op bezwaar in rechte geen stand kan houden, bestaat er geen grond voor vernietiging daarvan. Het beroep is ongegrond.
2.17De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”