ECLI:NL:GHDHA:2013:3992
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Kamminga
- Van Leuven
- Mink
- Rechtspraak.nl
Incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het kader van invordering ouderbijdrage Wet op de jeugdzorg
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De vrouw was in verzet gekomen tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) voor de invordering van een ouderbijdrage op grond van de Wet op de jeugdzorg. Het dwangbevel betrof een bedrag van € 2.272,15 en was aan de vrouw betekend op 27 juni 2012. De rechtbank had het verzet van de vrouw ongegrond verklaard en haar veroordeeld in de proceskosten. De vrouw heeft in hoger beroep twee grieven geformuleerd en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vrouw niet op de feiten van de rechtbank is ingegaan en dat het LBIO het dwangbevel op juiste wijze had uitgevaardigd. De vrouw stelde dat het LBIO de beslagvrije voet niet in acht nam en meer inhield dan wettelijk toegestaan. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende gronden had aangevoerd om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Het hof benadrukte dat de grond voor verzet in deze zaak beperkt is en dat de vrouw niet kon stellen dat de ouderbijdrage ten onrechte of tot een te hoog bedrag was vastgesteld.
Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de vrouw tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Rotterdam afgewezen en de kosten van het incident gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor een Memorie van Antwoord.