ECLI:NL:GHDHA:2013:3978

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
200.121.316/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie conform nieuwe richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de kinderalimentatie na een echtscheiding tussen de vader en de moeder van twee minderjarigen. De vader is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 242,- per maand per kind. De moeder heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om een verhoging van de alimentatie naar € 350,- per maand per kind. Het hof heeft de zaak op 15 augustus 2013 mondeling behandeld en de relevante stukken zijn in het dossier opgenomen.

Het hof overweegt dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie samenvalt met de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en dat de nieuwe richtlijn voor de vaststelling van kinderalimentatie, die op 1 april 2013 in werking is getreden, van toepassing is. De behoefte van de minderjarigen is vastgesteld op € 571,- per maand, wat neerkomt op € 286,- per kind. Het netto besteedbaar inkomen van de vader is vastgesteld op € 1.885,- per maand, en na het toepassen van de nieuwe richtlijn en de zorgkorting, komt de door de vader te betalen kinderalimentatie uit op € 137,- per kind per maand.

Het hof vernietigt de eerdere beschikking voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen is en bepaalt de kinderalimentatie op € 137,- per maand per kind, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door de rechters Husson, Mink en Mertens-de Jong en is uitgesproken op 9 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 oktober 2013
Zaaknummer : 200.121.316/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 11-4205
Zaaknummer rechtbank : 393476
[De vader],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats], gemeente[naam gemeente],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.J. Ottens te Noordwijk.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 1 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 november 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 11 april 2013 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vader heeft op 24 mei 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 26 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage;
  • op 14 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage, dezelfde dag tevens ingekomen als V-formulier met bijlage.
van de zijde van de moeder:
  • op 15 juli 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 15 augustus 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 15 augustus 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader aan de moeder, met ingang van het tijdstip dat de beschikking van echtscheiding is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen
  • [de minderjarige sub 1], geboren[in] 2003 te[geboorteplaats], en
  • [de minderjarige sub 2], geboren [in] 2005 te[geboorteplaats], hierna: de minderjarigen,
telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 242,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking[in]2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1.
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna ook: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarigen.
2.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de vastgestelde kinderalimentatie van € 242,- per maand per kind en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder, om de door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie te bepalen op € 350,- per maand per kind, af te wijzen.
3.
De moeder verzoekt de door de vader ingediende grieven te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel met verbetering van gronden.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de vastgestelde kinderalimentatie van € 242,- per maand per kind en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie te bepalen op € 350,- per maand per kind dan wel op een door het hof te bepalen bedrag, hoger dan € 242,- per maand per kind, kosten rechtens.
4.
De vader verzet zich daartegen.
De nieuwe richtlijn
5.
Het hof overweegt als volgt. De ingangsdatum van een door de vader te betalen kinderalimentatie is [in]2013, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Met ingang van 1 april 2013 is in werking getreden de nieuwe Richtlijn voor de vaststelling van kinderalimentatie van de Werkgroep Alimentatienormen (hierna: nieuwe richtlijn). Door de Werkgroep Alimentatienormen wordt aanbevolen om de behoefte en draagkracht te berekenen volgens de nieuwe rekenwijze indien de ingangsdatum van de vaststelling (of wijziging) van de kinderalimentatie ligt op of na 1 april 2013. Partijen zijn, voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, door het hof in de gelegenheid gesteld om zich over de behoefte en draagkracht uit te laten, uitgaande van de nieuwe richtlijn.
Behoefte van de minderjarigen
6.
Niet in geschil is dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen € 700,- per maand bedraagt, zoals door de rechtbank is vastgesteld. Conform de nieuwe richtlijn strekt het kindgebonden budget van € 129,- per maand dat de moeder thans ontvangt in mindering op het eigen aandeel, zodat de behoefte van de minderjarigen € 571,- per maand bedraagt, derhalve - afgerond - € 286,- per maand per kind.
Netto besteedbaar inkomen
7.
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie conform de nieuwe richtlijn is het netto besteedbaar inkomen van de alimentatieplichtige het uitgangspunt. Bij de berekening van dit netto besteedbaar inkomen blijven de kosten en voordelen met betrekking tot de eigen woning, alsmede de fiscale gevolgen met betrekking tot de auto van de zaak, buiten beschouwing. Wel houdt het hof rekening met de van toepassing zijnde heffingskortingen.
Het hof rondt af op hele bedragen.
Draagkracht vader
8.
Bij het vaststellen van het netto besteedbaar inkomen van de vader neemt het hof een inkomen van € 30.859,- bruto per jaar en een ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet van € 2.046,- in aanmerking, overeenkomstig zijn jaaropgave 2012 (werkgever: [naam werkgever]). Het hof ziet geen aanleiding, zoals door de moeder is betoogd, om de jaarcijfers van het bedrijf van de vader in twijfel te trekken. Het is een feit van algemene bekendheid dat met name de bouwsector, de branche waarin de vader werkzaam is, vanwege de economische recessie behoorlijk (in negatieve zin) is getroffen. Het hof acht de stelling van de vader ter zitting van het hof, dat zijn bedrijf in 2012 genoodzaakt was om vier van haar zes vaste personeelsleden te ontslaan, aannemelijk. Gezien de jaarcijfers acht het hof tevens aannemelijk dat het voortbestaan van het bedrijf van de vader afhankelijk is van de financiële kapitaalinjecties die zijn vader reeds enkele malen heeft gedaan. Om vorenstaande redenen is het hof van oordeel dat de vader geen inkomen meer kan verwerven, gelijk aan zijn inkomen van enige jaren geleden. Het hof passeert derhalve de stelling van de moeder dat aan de zijde van de vader een inkomen van € 4.300,- bruto per maand in aanmerking moet worden genomen. Rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen leidt dit tot een netto besteedbaar inkomen van de vader van € 1.885,- netto per maand. Ingevolge de nieuwe richtlijn geldt voor de vader een forfaitaire woonlast van 30% van zijn netto besteedbaar inkomen, zijnde € 566,- per maand.
9.
Het draagkrachtloos inkomen van de vader bedraagt € 1.416,- (€ 566,- + € 850,-) per maand.
10.
De draagkrachtruimte van de vader bedraagt € 469,- (€ 1.885,- - € 1.416,-) per maand. Rekening houdend met een draagkrachtpercentage van 70 en het fiscale voordeel dat de vader vanwege de kinderalimentatie ter zake de inkomstenbelasting geniet, becijfert het hof de draagkracht van de vader op € 427,- per maand.
Draagkracht moeder
11.
Bij het vaststellen van het netto besteedbaar inkomen van de moeder neemt het hof de door haar bij faxbericht van 15 augustus 2013 overgelegde berekening (berekening II) als uitgangspunt. In die berekening heeft de moeder haar totale bruto inkomen, inclusief vakantiegeld, aan de hand van de overgelegde salarisspecificaties van januari 2013 tot en met mei 2013 berekend op € 23.950,- per jaar. Gelijk de moeder laat het hof de incidentele betalingen buiten beschouwing, aangezien niet aannemelijk is dat de incidentele betalingen over een heel jaar gezien tot een noemenswaardige extra verhoging van haar inkomen leiden en niet is te voorzien of zij ook in de toekomst incidentele betalingen zal ontvangen. Op het jaarinkomen van de moeder strekt in mindering een pensioenpremie van € 957,- per jaar en rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen leidt dit tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.811,- per maand. Ingevolge de nieuwe richtlijn geldt voor de moeder een forfaitaire woonlast van 30% van haar netto besteedbaar inkomen, zijnde € 543,- per maand.
12.
Het draagkrachtloos inkomen van de moeder bedraagt € 1.393,- (€ 543,- + € 850,-) per maand.
13.
De draagkrachtruimte van de moeder bedraagt (€ 1.811,- - € 1.393,-) € 418,- per maand.
Rekening houdend met een draagkrachtpercentage van 70 becijfert het hof de draagkracht van de moeder op € 293,-.
Draagkrachtvergelijking
14.
Uit de door het hof gemaakte draagkrachtvergelijking volgt dat het eigen aandeel van de de vader in de kosten van de kinderen € 338,- per maand bedraagt.
Zorgkorting
15.
De kosten van de zorgregeling worden volgens de nieuwe richtlijn bepaald aan de hand van de behoefte en het gemiddeld aantal dagen per week dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind zijn hoofdverblijf niet heeft. De zorgkosten worden uitgedrukt in een percentage van de behoefte. Bij een standaardomgangsregeling van gemiddeld één dag per week geldt een percentage van 15%, bij gemiddeld twee dagen per week 25% en bij gemiddeld drie dagen per week 35%. Aangezien de minderjarigen ongeveer 13 dagen van in totaal 31 dagen bij de vader verblijven en de ouders tezamen voldoende draagkracht hebben om het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen te bekostigen, past het hof een zorgkorting toe van 25%, zijnde € 143,- per maand. Deze zorgkorting strekt in mindering op het eigen aandeel van de vader.
Conclusie
16.
Gelet op het vorenstaande bedraagt de door de vader te betalen kinderalimentatie € 338,- per maand minus € 143,- per maand = € 195,- per maand ofwel € 98,- per maand per kind. Nu de vader ter zitting heeft aangeboden een bedrag van € 137,- per kind per maand te willen betalen zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Het hof acht dit bedrag in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
17.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Nu nog onzeker is of, en zo ja wanneer, zich een wijziging in het hoofdverblijf dan wel in de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van de minderjarigen zal voordoen, is terecht een definitieve beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie gegeven en zal het hof dat om die reden ook doen.
Voor zover de vader inmiddels een hoger bedrag heeft betaald over de achterliggende maanden acht het hof het niet redelijk dat de moeder tot terugbetaling is gehouden; het hof gaat ervan uit, dat de betaalde bedragen zijn geconsumeerd.
18.
Het hof zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van [een datum in]2013, zijnde de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 137,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt, dat de moeder niet gehouden is tot terugbetaling voor zover zij meer heeft ontvangen dan waartoe de vader ingevolge deze beschikking was gehouden;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Mertens-de Jong, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2013.