In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie die de vrouw aan de man dient te betalen. De man verzoekt het hof om de eerdere beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin was bepaald dat de vrouw hem een maandelijkse alimentatie van € 160,-- tot € 248,-- zou betalen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om haar verzoek tot vernietiging van de alimentatie te honoreren, omdat de man volgens haar niet behoeftig is. Het hof heeft de zaak op 16 oktober 2013 behandeld en de feiten zijn als volgt: De man heeft in hoger beroep gesteld dat hij recht heeft op een hogere alimentatie, terwijl de vrouw betoogt dat de man zelf in zijn levensonderhoud kan voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn behoeftigheid en dat hij in staat is om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien, mede gezien zijn opleidingsniveau en werkervaring. Het hof heeft geconcludeerd dat de man niet behoeftig is en dat de vrouw derhalve niet gehouden is tot het betalen van partneralimentatie. De bestreden beschikking is vernietigd voor zover het de alimentatie betreft, en het hof heeft het verzoek van de man tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van de behoeftigheid in alimentatiezaken.