ECLI:NL:GHDHA:2013:3965

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
200.122.025/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Stille
  • A. Labohm
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van partneralimentatie op basis van behoeftigheid en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie die de vrouw aan de man dient te betalen. De man verzoekt het hof om de eerdere beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin was bepaald dat de vrouw hem een maandelijkse alimentatie van € 160,-- tot € 248,-- zou betalen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om haar verzoek tot vernietiging van de alimentatie te honoreren, omdat de man volgens haar niet behoeftig is. Het hof heeft de zaak op 16 oktober 2013 behandeld en de feiten zijn als volgt: De man heeft in hoger beroep gesteld dat hij recht heeft op een hogere alimentatie, terwijl de vrouw betoogt dat de man zelf in zijn levensonderhoud kan voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn behoeftigheid en dat hij in staat is om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien, mede gezien zijn opleidingsniveau en werkervaring. Het hof heeft geconcludeerd dat de man niet behoeftig is en dat de vrouw derhalve niet gehouden is tot het betalen van partneralimentatie. De bestreden beschikking is vernietigd voor zover het de alimentatie betreft, en het hof heeft het verzoek van de man tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van de behoeftigheid in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 oktober 2013
Zaaknummer : 200.122.025/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-7600 en FA RK 11-8361
Zaaknummer rechtbank : 92296 en 94153
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.P. Scheer te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Mook te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 14 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
14 november 2012 van de rechtbank Dordrecht.
De vrouw heeft op 26 april 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 28 mei 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 26 februari 2013 een brief van 25 februari 2013 met bijlagen;
- op 21 augustus 2013 een V-formulier van 20 augustus 2013 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
  • op 16 augustus 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 23 augustus 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 27 augustus 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 6 september 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vrouw, met ingang van 14 november 2012 tot 14 november 2013, ten behoeve van de man een uitkering tot levensonderhoud voor de man dient te betalen van € 160,-- per maand en met ingang van 14 november 2013 van € 248,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Deze bepaling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de man (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor wat betreft de beslissing dat de vrouw met ingang van 14 november 2012 tot 14 november 2013 ten behoeve van de man een partneralimentatie dient te betalen van € 160,-- per maand alsmede voorts te vernietigen voor wat betreft de beslissing dat de vrouw, met ingang van 14 november 2013, ten behoeve van de man een partneralimentatie dient te betalen van € 248,-- per maand en, opnieuw beschikkende, het oorspronkelijke verzoek van de man, te bepalen dat de vrouw een partneralimentatie van € 5.000,- per maand dient te voldoen, toe te wijzen.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof in hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans dit beroep af te wijzen c.q. hem deze te ontzeggen en de bestreden beschikking op de punten waarvan in beroep is gegaan te bekrachtigen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil te stellen, omdat de man geen behoefte heeft aan een bijdrage in zijn levensonderhoud dan wel niet behoeftig is, althans een dusdanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie mag vermenen te behoren, kosten rechtens.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep althans deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking, op de punten in incidenteel appel, te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden.
5. Het hof zal hetgeen partijen in hun principaal, respectievelijk incidenteel hoger beroep
hebben aangevoerd, gezamenlijk behandelen.

Procedure rechtbank

6.
De man betoogt dat de rechtbank bij haar overwegingen ten onrechte een faxbericht van de zijde van de vrouw van 13 september 2012 heeft betrokken, nu de rechtbank bij brief van 9 oktober 2012 heeft gemeld dat dit stuk niet zal worden behandeld en dat deze retour zou worden gezonden. De vrouw heeft deze stelling weersproken en in dit kader nog opgemerkt dat de rechtbank slechts een brief van 13 september 2012 van de zijde van de man in aanmerking heeft genomen.
7.
Het hof overweegt als volgt. De man voert een procesrechtelijke grief aan inhoudende dat de rechtbank het faxbericht van de zijde van de vrouw van 13 september 2012 ten onrechte tot de processtukken heeft gerekend. Nu het hoger beroep mede dient om eventuele processuele verzuimen in eerste aanleg te herstellen, is het hof van oordeel dat, zo er al sprake is geweest van processuele verzuimen in eerste aanleg, deze verzuimen in hoger beroep zijn hersteld.

Partneralimentatie

Huwelijksgerelateerde behoefte van de man
8.
De vrouw betwist de behoefte van de man. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij zich in beginsel kan vinden in het toepassen van de hofnorm, maar daarbij moet haar huidige inkomen in Nederland als uitgangspunt worden genomen. Dit vanwege een verminderde huwelijksgerelateerde behoefte van de man door een afgenomen welstand. Indien het netto gezinsinkomen ten tijde van het verblijf van partijen in [buitenland] tot uitgangspunt wordt genomen bij de bepaling van de behoefte van de man, betoogt de vrouw dat dit inkomen veel lager is dan het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag van € 13.129,-- netto per maand. In dit bedrag is een groot aantal onkostenvergoedingen begrepen die geen deel uitmaakten van het inkomen maar dienden ter dekking van extra kosten die de vrouw in [buitenland] had. In het geval het hof het [buitenlandse] inkomen als uitgangspunt neemt bij de berekening van de behoefte van de man, maakt zij voorts bezwaar tegen toepassing van de hofnorm. De man had in dat geval een behoefteberekening moeten overleggen.
9.
De man stelt dat zijn behoefte moet worden vastgesteld aan de hand van de zogenaamde 60% norm (ofwel hofnorm), waarbij het (expat-)inkomen dat de vrouw in [buitenland] genereerde - op het moment dat partijen feitelijk uiteengingen - als uitgangspunt moet worden genomen.
10.
Het hof stelt voorop dat op grond van vaste rechtspraak geldt dat bij de vaststelling van de aan de welstand gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde rekening dient te worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het geval, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in diezelfde periode. Voorts moet rekening worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
11.
Nu partijen met elkaar geen overeenstemming hebben bereikt over de uitgangspunten van de hofnorm gaat het hof uit van de uitgangspunten zoals geformuleerd in rechtsoverweging 10.
12.
Het hof heeft ter zitting uitdrukkelijk de huwelijksgerelateerde behoefte van de man aan de orde gesteld. In reactie daarop heeft de advocaat van de man verklaard dat het lastig is om een behoeftelijst voor de man op te maken en dat zij dit niet zal doen. Nu de man zijn behoefte niet op een concrete wijze heeft onderbouwd, en het hof geen inzicht heeft in het uitgaven patroon van partijen en het inkomen ten tijde van de samenleving, kan het hof aldus zijn behoefte niet vaststellen, zodat het hof zal uitgaan van de bijstandsnorm van een alleenstaande.
Behoeftigheid van de man
13.
De vrouw is van mening dat van de man verwacht mag worden dat hij zelf volledig in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw voert daartoe onder meer aan dat de man alweer meer dan twee jaar in Nederland woont, hij veel diploma’s heeft, zeven talen spreekt en pas 43 jaar oud is. Verder heeft de man vermogen dat bij de bepaling van de aanvullende behoefte in aanmerking moet worden genomen. De man ontvangt een maandelijkse toelage van zijn ouders en hij heeft op zijn naam of in zijn beheer op naam van de minderjarige ten behoeve van de minderjarige een bedrag van € 100.000,-- gespaard, waarop een rendement gegenereerd wordt van 4% per jaar, zijnde een bedrag van € 4.000,-- bruto per jaar.
14.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. Hij is ongeschoold en - gelet op de huidige arbeidsmarkt - te oud voor veel banen. Verder is hij als gevolg van een herniaoperatie, waarvan hij nog niet volledig hersteld is, niet in staat om (meer) te werken.
15.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft verschillende opleidingen gevolgd en hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij thans 15 tot 20 uur per week werkt voor een bruto uurloon van € 10,73. Daarnaast werkt hij vrijwillig bij de locale radio en doet hij ander vrijwilligerswerk. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aangetoond dat hij niet in staat is om (meer betaald) te werken. Het hof is dan ook van oordeel dat de man in staat moet worden geacht een inkomen van ten minste voormelde bijstandsnorm te genereren. Nu de verdiencapaciteit van de man de behoefte van de man overstijgt, stelt het hof vast dat de man niet behoeftig is en de vrouw derhalve niet gehouden is tot het betalen van partneralimentatie. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
Draagkracht van de vrouw
16.
Gelet op het vorenoverwogene ziet het hof geen aanleiding de draagkracht van de vrouw te bespreken.
17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat het hof zal beslissen als volgt.

Proceskostenveroordeling

18.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
19.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de door de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de man betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Labohm en Van der Burght, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 oktober 2013.